Direct naar content gaan

Samenvatting

De Heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden heeft met dagtekening 28 februari 2014 aan X een aanslag afvalstoffenheffing 2013 opgelegd. De aanslag is gebaseerd op de Verordening afvalstoffenheffing 2013 van de gemeente. Deze verordening is echter per 1 januari 2014 ingetrokken. De afvalstoffenheffing 2014 vindt plaats op basis van de Verordening afvalstoffenheffing 2014.

Het is gebruikelijk dat de gemeentelijke wetgever bij de intrekking van een verordening bepaalt dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor de datum van intrekking hebben voorgedaan, maar in het onderhavige geval ontbreekt een dergelijke overgangsregeling. Hierdoor mist de onderhavige na 1 januari 2014 opgelegde aanslag een daarvoor toereikende wettelijke rechtsgrond, besliste Hof Arnhem-Leeuwarden. De aanslag afvalstoffenheffing 2013 is daarom door het Hof vernietigd. Tegen dit oordeel heeft het college van burgemeester en wethouders cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

Een aanslag in een gemeentelijke belasting kan slechts rechtsgeldig worden opgelegd indien deze berust op een verordening die (i) voorziet in heffing van deze belasting bij wege van aanslag, en die (ii) gelet op het ter zake geldende overgangsrecht (nog) van toepassing is op het tijdstip waarop die aanslag wordt opgelegd. De aan X opgelegde aanslag is gebaseerd op de Verordening afvalstoffenheffing 2013, die voorafgaand aan het opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder dat was voorzien in enige bepaling van overgangsrecht. Daarom moet van onmiddellijke werking van die intrekking worden uitgegaan. Dit brengt mee dat de verordening van 2013 op het moment van het opleggen van de aanslag niet meer van toepassing was.

De in artikel 11, lid 3, AWR opgenomen termijn van drie jaren voor het opleggen van een aanslag brengt daarin geen verandering. De in die bepaling bedoelde bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen kan, zoals het Hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen, alleen worden uitgeoefend met betrekking tot heffingen bij wege van aanslag waarvoor een ten tijde van die oplegging toepasselijke wettelijke grondslag bestaat. Die grondslag ontbreekt echter na de intrekking van de verordening, aldus de Hoge Raad.

Conform Conclusie A-G IJzerman.

De gemeente Rijnwaarden kent een afvalstoffenheffing die naast een vast bedrag per perceel afhangt van de door gebruikers van die percelen aangeboden afvalstoffen. De aanslag die ziet op het deel dat afhankelijk is van de aangeboden afvalstoffen wordt, getuige de informatie op de gemeentelijke website, pas in het jaar hierop volgend opgelegd. Dat maakt de fout van de gemeente mijns inziens des te gevoeliger. Bij deze wijze van heffen is het immers van het grootste belang om in de verordening afvalstoffenheffing de standaardbepaling op te nemen waarin is vermeld dat deze na intrekking van toepassing blijft op de belastbare feiten, in casu het aanbieden van afvalstoffen, die zich voor de datum van intrekking hebben voorgedaan.

De A-G had reeds overwogen dat enkel aan deze fout kon worden voorbijgegaan indien:

Metadata

Rubriek(en)
Milieu- en energieheffingen
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
24 februari 2017
Rolnummer
16/01159
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:289
Auteur(s)
mr. R. Froentjes
EY
NLF-nummer
NLF 2017/0500
Aflevering
9 maart 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB342
bwbr0002320&artikel=11&lid=3,bwbr0002320&artikel=11,bwbr0003245&artikel=15.33,bwbr0003245&artikel=15.33

Naar de bovenkant van de pagina