KG:202:2024:23 Inkomsten van een religieuze en giftenaftrek
Publicatiedatum 05-07-2024, 9:28 | Laatste update 05-07-2024, 9:28 | Standpunt
Aanleiding
De belastingplichtige is religieus en woont in een kloostergemeenschap. Deze kloostergemeenschap is een Algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI). Om tot de kloostergemeenschap te kunnen worden toegelaten, is door de belastingplichtige onder meer de gelofte van armoede afgelegd. In het kader hiervan worden inkomsten rechtstreeks gestort op een bankrekening van de kloostergemeenschap. Hetzelfde geldt voor de inkomsten van de andere religieuzen die tot de kloostergemeenschap behoren. De religieuzen hebben geen persoonlijke bankrekeningen. De kloostergemeenschap voldoet alle kosten van de gemeenschap en de religieuzen, zoals bijvoorbeeld huisvesting, levensonderhoud en verzorging in geval van ziekte.
Vraag
Kan het afstaan van het inkomen door een religieuze aan een kloostergemeenschap worden aangemerkt als een aftrekbare gift als bedoeld in artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
Antwoord
Ja, het afstaan van het inkomen ten behoeve van de kloostergemeenschap kan kwalificeren als een aftrekbare gift voor zover de inkomsten waar afstand van wordt gedaan hoger zijn dan de kosten die de kloostergemeenschap voor de belastingplichtige voldoet. Het afstaan van het inkomen kan niet als periodieke gift als bedoeld in artikel 6.34 jo. 6.38 Wet IB 2001 worden aangemerkt. Er kan wel sprake zijn van een andere gift als bedoeld in artikel 6.35 Wet IB 2001. Voor het in aanmerking nemen van andere giften moet rekening worden gehouden met de drempel- en maximumbedragen van artikel 6.39, eerste lid, Wet IB 2001.
Beschouwing
Giften
In artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 is bepaald dat onder giften wordt verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.
Directe tegenprestatie
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1956, ECLI:NL:HR:1956:AY1526 volgt dat in beginsel sprake is van een directe tegenprestatie op het moment dat – als onderdeel van het toetreden tot de kloostergemeenschap – tegenover het afstaan van alle inkomsten, het recht ontstaat van onderdak, levensonderhoud en verzorging in geval van ziekte. De waarde van de tegenprestatie moet volgens de Hoge Raad op het afgestane inkomen in mindering worden gebracht om de hoogte van de gift te bepalen.
Deze uitleg wordt onderschreven door de staatssecretaris van Financiën in een notitie in het kader van de giftenaftrek onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964):
“Met betrekking tot de giftenaftrek zij opgemerkt dat voor zover de verplichte afdracht van inkomen hoger is dan de daar tegenover staande kosten van huisvesting en voeding etc. deze afdracht is aan te merken als een gift.” Kamerstukken II 1985/86, 19 200, nr. 34 (hoofdstuk IX B).
Hoewel het arrest van de Hoge Raad en de notitie van de staatssecretaris betrekking hebben op de giftenaftrek onder de Wet IB 1964 is deze uitleg ook relevant voor de giftenaftrek onder de Wet IB 2001. De regeling is op dit onderdeel ongewijzigd gebleven.
Aftrekbare giften
Op grond van artikel 6.32 Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften: periodieke giften en andere giften.
Periodieke giften
In het arrest van 21 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0631 komt de Hoge Raad in een casus met betrekking tot een met een kloostergemeenschap vergelijkbare organisatie tot het oordeel dat geen sprake kan zijn van een periodieke gift, omdat sprake is van bij voortduring tegenover elkaar staande rechten en verplichtingen. Er is sprake van het afstaan van de inkomsten van de leden van de gemeenschap tegenover het verstrekken van onderdak, levensonderhoud en verzorging in geval van ziekte door de gemeenschap.
Andere giften
Andere giften zijn op grond van artikel 6.35 Wet IB 2001 aftrekbaar als ze worden voldaan aan instellingen als bedoeld in artikel 6.33, onderdeel b, Wet IB 2001 of aan steunstichtingen SBBI. De kloostergemeenschap heeft de ANBI-status waardoor aan deze voorwaarde is voldaan.
Conclusie
Gelet op het hiervoor genoemde arrest van 19 december 1956 en de notitie van de staatssecretaris van Financiën kan de afdracht van inkomsten in het kader van de gelofte van armoede als een andere gift als bedoeld in artikel 6.35 Wet IB 2001 worden aangemerkt, voor zover de afdracht van inkomen hoger is dan de daar tegenover staande kosten die de kloostergemeenschap voor zijn rekening neemt.
De waarde van de tegenprestatie is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Een jaarrekening van de ANBI kan een hulpmiddel zijn bij het vaststellen van deze waarde. Hieruit kan volgen welke kosten en uitgaven de kloostergemeenschap ten behoeve van de religieuzen voor haar rekening heeft genomen.