Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze KB-Luxzaak zijn aan X (belanghebbende) diverse aanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd (met boetes). Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de door de Inspecteur gemaakte schattingen niet onredelijk zijn.
Volgens de Hoge Raad is de door de Inspecteur gehanteerde berekeningsmethode niet toegesneden op het onderhavige geval. Voor wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boetes en verhogingen geeft het oordeel van het Hof blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in r.o. 4.5.2 en 4.5.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324).
Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het Hof voor de toepassing van het Bpb had moeten uitgaan van vier zaken. Een redelijke toepassing van artikel 8:75 Awb en het Bpb brengt mee dat de beslissing van de rechter om zaken te voegen geen invloed heeft op de berekening van de proceskostenvergoeding ter zake van de bij die rechter ingestelde beroepen. Nu X bij het Hof vier zaken aanhangig heeft gemaakt en het Hof in elk van die vier zaken tot een gegrondverklaring van het beroep is gekomen, brengt dit mee dat het Hof ook ter zake van vier beroepen een proceskostenvergoeding had moeten toekennen. Opmerking verdient dat ingeval de beroepen moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb, deze beroepen voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onderdeel a, Bpb worden beschouwd als één zaak, waarop bij vier of meer samenhangende zaken de factor 1,5 moet worden toegepast ingevolge onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1990 - 2000
Instantie
HR
Datum instantie
13 juli 2012
Rolnummer
11/01222
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX0892
bwbr0005537&artikel=8:14,bwbr0005537&artikel=8:75,bwbr0005537&artikel=8:75&lid=1,bwbr0006358&artikel=3

Naar de bovenkant van de pagina