Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is in 1983 opgericht door de vereniging A. Bij oprichting werd een aandelenkapitaal van ƒ 3.000.000 geplaatst. De aandelen werden door A volgestort door inbreng van alle aandelen in haar dochtervennootschap B (nv), onder creditering van de meerwaarde boven ƒ 3.000.000 welke ƒ 11.505.965 bedroeg, tegen een rente van 8% per jaar. Ten tijde van de inbreng vormde B tezamen met haar beide dochtervennootschappen C (bv) en D (bv) een fiscale eenheid voor de heffing van de vennootschapsbelasting. Met ingang van 1 januari 1984 vormt X met haar dochtervennootschap en beide dochtervennootschappen daarvan een fiscale eenheid voor de heffing van de vennootschapsbelasting.
A is een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging die, naar het eenstemmig oordeel van partijen, niet is onderworpen aan vennootschapsbelasting.
Hof Arnhem heeft vastgesteld dat de schuldigerkenning geen wijziging heeft gebracht in de feitelijke machtsverhoudingen en dat de Inspecteur terecht voor de heffing van de vennootschapsbelasting over het jaar 1984 ten laste van X geen rekening hoeft te houden met de creatie van de schuldverhouding tussen X en A (richtige heffing).
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar dit wordt door de Hoge Raad verworpen. Het oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1984
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
5 september 1995
Rolnummer
27.927
ECLI
ECLI:NL:HR:1995:AA1683
bwbr0002320&artikel=32,bwbr0002672&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina