Elf minuten geen redelijke termijn om via parkeerapp parkeerbelasting te voldoen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 mei 2024
Samenvatting
Rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt partijen in deze parkeerbelastingzaak in hun stelling dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Op dit punt is het beroep gegrond.
Voor het overige is het beroep ongegrond.
X (belanghebbende) stelt dat hij om 16.11 uur parkeerbelasting heeft voldaan middels een parkeerapp, terwijl de auto op 3 mei 2022 in elk geval al om 16.00 uur was geparkeerd. Naar het oordeel van de Rechtbank kan dan niet worden gezegd dat X die aanmelding heeft gedaan binnen de redelijke termijn die hem daarvoor moet worden gegund.
Dat de naheffingsaanslag volgens X pas op 4 mei 2022 is opgelegd, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Het belastbare feit heeft immers plaatsgevonden bij constatering dat voor het parkeren geen parkeerbelasting is voldaan.
De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde verbonden aan bv),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 november 2022.
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 20 mei 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting ([aanslagnummer]) opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar het bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering. Het verzoek is afgewezen omdat bij aanvang van parkeren geen parkeerbelasting is voldaan.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Beide partijen hebben desgevraagd niet aangegeven een mondelinge behandeling van het beroep te willen. De rechtbank heeft daarom besloten de zaak af te doen zonder een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft op 16 april 2024 het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Op 3 mei 2022 omstreeks 16:00 uur stond het voertuig van belanghebbende met [kenteken] (de auto), geparkeerd in een parkeervak aan de Nieuwe Haagdijk in Breda. De Nieuwe Haagdijk te Breda is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.1. Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,62, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,72 en € 57,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.
3.2. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de naheffingsaanslag het ‘Dossier Naheffingsaanslag’ overgelegd. Hierin zijn onder meer de gegevens van het voertuig, de gegevens van de overtreding alsmede de verwerkingshistorie daarvan opgenomen. In de verwerkingshistorie is ten aanzien van de controle voor zover relevant opgenomen:
Date |
Time |
Processtap |
Status |
03-05-2022 |
16:00:22 |
Scan verwerking |
Ontvangen |
16:00:49 |
Opgeslagen in database |
||
16:00:49 |
Gemeente geïdentificeerd |
||
16:00:49 |
Stationair voertuig |
||
16:00:49 |
Unieke scan |
||
16:00:49 |
Parkeerplaats gematcht |
||
16:00:49 |
Nummerplaat niet op whitelist |
||
16:05:23 |
Geen geldige parkeerrechten gevonden |
||
16:05:24 |
OVI-gegevens toegevoegd |
||
03-05-2022 |
16:05:25 |
NHA genereren |
NHA-nummer veranderd |
03-05-2022 |
16:05:25 |
Beeldcontrole |
Wachten op beeldcontrole |
04-05-2022 |
10:23:05 |
Toegewezen |
|
10:23:48 |
NHA opgelegd |
Overwegingen
Vooraf
4. Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende vóór het einde van de termijn van zes weken (op 1 juli 2022) het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd en dat het bezwaarschrift binnen één week na afloop van de bezwaartermijn (op 4 juli 2022) bij de heffingsambtenaar is ontvangen. De rechtbank volgt partijen in hun stelling dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
4.1. Als een bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, betekent dit meestal dat de rechtbank de zaak terugwijst naar de heffingsambtenaar om de zaak alsnog inhoudelijk te behandelen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechtbank zelf in de zaak voorziet. Nu belanghebbende in de door hem ingediende stukken inhoudelijk op de zaak in gaat en (ook na het verweerschrift) niet om terugwijzing verzoekt, begrijpt de rechtbank dat belanghebbende een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank wil. De heffingsambtenaar concludeert dat belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad, omdat het bezwaar wel inhoudelijk in behandeling is genomen. De rechtbank stelt bovendien vast dat over de feiten tussen partijen geen geschil bestaat, maar er slechts juridische geschilpunten zijn. Ook is belanghebbende in bezwaar gehoord. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet in zijn belangen wordt geschaad indien de zaak inhoudelijk door de rechtbank wordt beoordeeld. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien.
Inhoudelijk
4.2. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij om 16:11 uur parkeerbelasting heeft voldaan via parkmobiel. Volgens de verwerkingshistorie is de naheffingsaanslag pas op 4 mei 2022 om 10:23:48 opgelegd, aldus belanghebbende. Nu de heffingsambtenaar vóór de verzending van de naheffingsaanslag niet heeft gecontroleerd of parkeerbelasting is betaald, heeft de heffingsambtenaar niet zorgvuldig gehandeld. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar een niet gepubliceerde uitspraak van rechtbank Limburg.
4.3. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat op de foto’s van de scanauto is te zien dat de auto nabij een parkeerautomaat stond geparkeerd. Het is daarom niet aannemelijk dat het zoeken naar het zonenummer elf minuten in beslag heeft genomen. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval is de auto niet binnen een redelijke termijn aangemeld, aldus de heffingsambtenaar.
4.4. De rechtbank stelt vast dat belanghebbendes auto om 16:00 uur geparkeerd stond op de parkeerplaats aan de Nieuwe Haagdijk te Breda, waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. De rechtbank overweegt dat uit de Verordening parkeerbelastingen Breda 2022 volgt dat parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd. Uit vaste rechtspraak volgt echter ook dat een parkeerder een redelijke termijn moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn begint direct nadat de auto wordt geparkeerd. De parkeerder moet in die tijd wel bezig zijn om de parkeerbelasting te betalen (het zogenoemde onverwijld en onafgebroken verrichten van uitvoeringshandelingen). Belanghebbende stelt dat hij om 16:11 uur parkeerbelasting heeft voldaan middels een parkeerapp, terwijl de auto in elk geval al om 16:00 uur was geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet worden gezegd dat belanghebbende die aanmelding heeft gedaan binnen de redelijke termijn die hem daarvoor moet worden gegund. Belanghebbende heeft dus geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Dat de naheffingsaanslag volgens belanghebbende pas op 4 mei 2022 is opgelegd, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Het belastbare feit heeft immers plaatsgevonden bij constatering dat voor het parkeren geen parkeerbelasting is voldaan. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond.
5.1. Omdat het beroep gegrond is, krijgt daarom het griffierecht terug. Ook krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat een wegingsfactor 0,5 hier gepast is, omdat hier sprake is van een “dictum”-fout van de heffingsambtenaar. Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, aangezien het bezwaar ongegrond is.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 15 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.