Direct naar content gaan

Samenvatting

Vervolg op HR 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874.

X bv (X) handelt in en repareert personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij heeft volgens 512 facturen van één autobedrijf (verder: B) 512 auto’s geleverd gekregen. X heeft de op de facturen vermelde omzetbelasting volledig verrekend.

De Inspecteur is aan de hand van een FIOD-onderzoek overgegaan tot naheffing van de verrekende omzetbelasting. Volgens de Inspecteur zijn de auto’s niet aan X geleverd.

De Hoge Raad (14/01189, 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874) heeft geoordeeld dat Hof Den Haag een aantal omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of de auto’s daadwerkelijk aan X zijn geleverd, niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken. De zaak is voor nader onderzoek verwezen naar Hof Amsterdam.

Het verwijzingshof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat niet kan worden aangesloten bij de tussen B en X overeengekomen contractuele bepalingen dan wel de daarop gebaseerde facturen. In dat verband heeft het Hof geoordeeld dat aan de facturen een kunstmatige constructie ten grondslag ligt die niet beantwoordt aan de economische realiteit. Het Hof heeft ook geoordeeld dat aan de facturen niet daadwerkelijk overeenkomsten tot koop en verkoop ten grondslag hebben gelegen.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. Het verwijzingshof geeft onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang die heeft geleid tot het oordeel dat X geen recht heeft op aftrek van de op de facturen vermelde omzetbelasting.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch.

Curiouser and curiouser this carousel gets! In een opzienbarende ronde op en neer langs de Nederlandse rechtscolleges, mede dankzij een volhardende belanghebbende, is het na een tweede verwijzing van de Hoge Raad nu de beurt aan een derde gerechtshof om zich over deze procedure over (deelname aan) carrouselfraude te buigen.

Hoe begon deze rit ook alweer? Volgens Rechtbank Den Haag heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat aan belanghebbende, exploitant van een autobedrijf, nooit de auto’s zijn geleverd door een andere autohandelaar en dat zij enkel optrad als financier van de auto’s. Belanghebbende slaagt naar het oordeel van de Rechtbank niet in het van haar verlangde tegenbewijs. De enkele weerspreking van haar rol in het uitgebreide FIOD-rapport is daartoe onvoldoende. Hof Den Haag oordeelt op zijn beurt dat belanghebbende de voorbelasting niet kan aftrekken, omdat zij van aanvang af op de hoogte is dat er geen sprake is van daadwerkelijke leveringen, maar ook dat het juist de bedoeling is geweest dat geen auto’s aan haar zouden worden geleverd. De Inspecteur heeft bovendien naar de mening van het Hof alle belangrijke stukken van het FIOD-onderzoek overgelegd.

In de eerste cassatieronde blijkt dat de Hoge Raad het met name met dat laatste niet eens is. De Hoge Raad geeft een uitgebreide les formeel belastingrecht door zijn rechtspraak over de toepassing van artikel 8:42 Awb en de mogelijke gevolgen van het niet voldoen door het bestuursorgaan op basis van artikel 8:31 Awb aan te halen. Naar mijn mening heeft de Hoge Raad het verwijzingshof vervolgens een voldoende heldere opdracht meegegeven, namelijk om te onderzoeken of de nog niet overgelegde documenten van het FIOD-onderzoek informatie bevatten die van belang is voor de zaak, waarbij een aantal stellingen van belanghebbende moet worden meegewogen bij de beoordeling.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
2 juni 2017
Rolnummer
16/01568
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:979
Auteur(s)
mr. drs. J. Gruson
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2017/1339
Aflevering
15 juni 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB520
bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=4,bwbr0002629&artikel=4,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina