Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 mei 2021, nummer BRE20/5202 in het geding tussen
belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2013 (hierna: de navorderingaanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 21/00891.
1.6. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [bedrijf] ’. De activiteiten bestaan uit de exploitatie van een technisch ontwerp- en adviesbureau.
2.2. Op 8 november 2013 heeft belanghebbende samen met zijn partner, [partner] , de besloten vennootschap [B BV] (hierna: de BV) opgericht.
2.3. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.504. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
|
€
|
|
Winst uit onderneming
|
10.408
|
|
Loon uit dienstbetrekking
|
684
|
|
Resultaat overige werkzaamheden
|
2.500
|
|
Af: negatief inkomen eigen woning
|
4.428
|
-
|
Af: persoonsgebonden aftrek
|
1.660
|
-
|
Belastbaar inkomen werk en woning
|
7.504
|
|
Bij het aangeven van de winst uit onderneming heeft belanghebbende een bedrag van € 70.000 als aan de BV verschuldigde ‘concernbijdrage’ ten laste van de winst gebracht.
2.4. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.844. Het verschil met de aangifte betreft een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek, namelijk € 3.320 in plaats van € 1.660.
2.5. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.045. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
|
€
|
|
Winst uit onderneming
|
70.609
|
|
Loon uit dienstbetrekking
|
684
|
|
Resultaat overige werkzaamheden
|
2.500
|
|
Af: negatief inkomen eigen woning
|
4.428
|
-
|
Af: persoonsgebonden aftrek
|
3.320
|
-
|
Belastbaar inkomen werk en woning
|
66.045
|
|
Bij het vaststellen van de winst uit onderneming heeft de inspecteur de concernbijdrage niet in aftrek toegestaan en is ten gevolge daarvan de hoogte van de MKB-winstvrijstelling gewijzigd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de concernbijdrage ten laste van de winst kan worden gebracht.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt, net als in eerste aanleg, dat de inspecteur ten onrechte de navorderingsaanslag heeft vastgesteld. Volgens belanghebbende moet de concernbijdrage in aftrek worden toegelaten. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en heeft daartoe het volgende overwogen:
“2.8. De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de aftrekbaarheid van ondernemingskosten, zoals de concernbijdrage, de bewijslast op belanghebbende rust om te stellen - en bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te maken - dat kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat zij zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Hiertoe heeft belanghebbende enkel een beschrijving van de concernbijdrage door de gemachtigde ingebracht. Door belanghebbende zijn geen nadere stukken ingebracht die de beschrijving van de gemachtigde staven of waaruit kan worden afgeleid dat de eenmanszaak de concernbijdrage daadwerkelijk verschuldigd is aan de BV noch wat daar tegenover staat. Nog daargelaten of wordt voldaan aan de overige eisen voor aftrek van ondernemingskosten heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de concernbijdrage ondernemingskosten zijn zodat de concernbijdrage niet ten laste van de winst van de eenmanszaak kan worden gebracht.”.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden beslist dat de concernbijdrage niet ten laste van de winst kan worden gebracht.
4.2. In hoger beroep heeft belanghebbende, in aanvulling op wat bij de rechtbank was aangevoerd, een standaard of model “CONCERNBIJDRAGE OVEREENKOMST” overgelegd. Belanghebbende stelt dat in soortgelijke situaties een overeenkomst van concernbijdrage wordt opgesteld en dat de inhoud van die overeenkomst uitgebreid en duidelijk weergeeft wat de aard van de concernbijdrage is. Belanghebbende heeft ter zitting op vragen van het hof verklaard dat hij en de BV niet een dergelijke schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en dat zij ook geen andere schriftelijke overeenkomst hebben gesloten. De door belanghebbende overgelegde modelovereenkomst brengt het hof reeds daarom niet tot een ander oordeel.
4.3. Gelet op het vorenstaande kan de concernbijdrage niet ten laste van de winst worden gebracht en is de navorderingsaanslag terecht opgelegd.
4.4. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten
4.5. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en evenmin voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.