Samenvatting
Op 24 april 2020 heeft staatssecretaris Vijlbrief van Financiën het advies van drie onafhankelijke juridische deskundigen en een notitie van het CPB over vermogensrendementsheffing in box 3 in de periode 2013-2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het advies is uitgebracht door prof. mr. T. Barkhuysen, mr. P.J. van Amersfoort en prof. mr. R.H. Happé. Philippe Albert vermoedt dat de staatssecretaris in zijn nopjes is met het advies en de notitie. Het advies en de notitie nopen namelijk niet tot actie.
Opinie
Inleiding
Op 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de box 3-heffing in 2013 en 2014 in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP) indien het zonder veel risico’s gemiddeld haalbare nominale rendement lager is dan 1,2%. Daarop heeft de staatssecretaris het CPB verzocht te berekenen welk rendement in 2013 tot en met 2016 zonder veel risico gemiddeld haalbaar was. Verder heeft hij drie onafhankelijke juridische deskundigen op het gebied van artikel 1 EP verzocht advies te geven. Bij brief van 24 april 2020 heeft de staatssecretaris het advies van de drie deskundigen en het CPB-rapport openbaar gemaakt. Ik vermoed dat de staatssecretaris in zijn nopjes is met beide adviezen. De adviezen nopen namelijk niet tot actie, zoals hierna aan de orde komt.
CPB-onderzoek
Op het eerste gezicht zou men verwachten dat het toch niet zo moeilijk moet zijn om te bepalen wat het zonder veel risico gemiddeld haalbare rendement in 2013 tot en met 2016 is. Wie het CPB-rapport leest, begrijpt dat het een vrijwel onmogelijke opdracht is. Dat komt onder andere doordat het rendement volgens het arrest van 14 juni 2019 moet worden berekend op een gemiddelde van de rente op Nederlandse staatsobligaties, spaarrekeningen en termijndeposito’s, terwijl niet vermeld wordt hoe de drie grootheden onderling gewogen moeten worden. Voor direct opvraagbare spaarrekeningen daalde de spaarrente volgens p. 4 van het CPB-rapport van 1,6% (of 2,1%) in 2013 naar 0,6% (of 0,9%) in 2016. De rente op termijndeposito’s is in 2013 tot en met 2016 steeds boven de 1,2% gebleven. Het rendement op Nederlandse staatsobligaties fluctueerde behoorlijk in de onderzochte vier jaren (1,7%, 2,2%, 0,5% en 0,7%).
Rapport van de drie deskundigen
De drie deskundigen hanteren in hun advies de veronderstelling dat het rendement van risicoloze beleggingen in 2013 tot en met 2016 lager is dan 1,2%. Op basis van die aanname adviseren zij een ‘proactieve en prudente’ compensatieregeling. De deskundigen bepleiten dat de Belastingdienst een ‘Loket Spaarders’ opent en een ‘Loket Beleggers’. Het ‘Loket Spaarders’ is bedoeld voor belastingplichtigen wier box 3-vermogen uitsluitend uit spaartegoeden bestond. Het ‘Loket Beleggers’ is bedoeld voor belastingplichtigen wier box 3-vermogen deels uit spaartegoeden, deels uit andere bezittingen bestond. Hoe moet de compensatie voor beleggers worden berekend? Daarover schrijven de deskundigen het volgende:
Laten wij eens een eenvoudig voorbeeld nemen, dat is gebaseerd op de volgende gegevens:
- Het box 3-vermogen op 1 januari 2016 bedraagt € 525.000, te weten € 100.000 spaargeld, € 175.000 aandelen en € 250.000 onroerend goed (een vakantiehuisje in Frankrijk).
- Het heffingvrije vermogen bedraagt € 25.000.
- De box 3-heffing in 2016 bedraagt dus 1,2% × € 500.000 = € 6.000.
- Het zonder veel risico gemiddeld haalbare rendement in 2016 bedraagt 0,7%.
Als ik het goed zie, is compensatie niet aan de orde, indien het rendement op het totale box 3-vermogen hoger is dan 1,2% (dus hoger dan € 6.300). Het rendement zal, naar ik aanneem, bestaan uit de optelsom van het directe rendement (rente, dividend, huurgenot, huuropbrengst, verminderd met onderhoudskosten en vaste lasten van de vakantiewoning) en het indirecte rendement (waardemutatie van de aandelen en de vakantiewoning). Compensatie is wel aan de orde als het rendement op het niet-spaargeld (dus op de aandelen en het onroerend goed) lager is dan 1,2%. In dat geval bedraagt de compensatie € 500, namelijk: € 100.000 × (1,2% − 0,7%). Ik neem aan dat het op 1 januari (peildatum) aanwezige spaargeld voor de compensatie bepalend is. Of en in hoeverre het spaargeld op 2 januari is aangewend, doet er niet toe. Ook de rente die het spaargeld heeft gegenereerd, is niet relevant (als die rente maar lager is dan 1,2%). Belastingplichtigen die geen administratie hebben bijgehouden van de inkomsten en uitgaven ter zake van hun box 3-vermogen, zullen niet in aanmerking komen voor compensatie. Zij kunnen immers niet aantonen dat hun rendement (in het voorbeeld) minder dan € 6.300 is geweest.
Volgens mij verdient het ‘Loket Beleggers’ geen invoering. De regeling is te arbeidsintensief. Bovendien worden belastingplichtigen die geen administratie hebben gevoerd, de facto van de regeling uitgesloten, hoewel zij op grond van de wet geen administratieplicht hebben. De compensatieregeling volgens het ‘Loket Spaarders’ is eenvoudiger, maar het enkel invoeren van een ‘Loket Spaarders’ is uit oogpunt van rechtsgelijkheid geen aantrekkelijke optie. Waarom zou een belastingplichtige met een spaarsaldo van € 120.000 wel compensatie moeten krijgen en een belastingplichtige met een spaarsaldo van € 120.000 en twee aandelen Shell niet? Kortom: staatssecretaris, houd de loketten maar liever gesloten!
De verdienste van de drie deskundigen is dat zij met hun ‘Loketten’ duidelijk maken waarom de Hoge Raad niet zelf in het rechtstekort heeft voorzien bij (mogelijke) strijd met artikel 1 EP: dat is (veel) te ingewikkeld en arbitrair.