Naheffing accijns van ruim € 2,5 miljoen voor betrokkenheid bij sigarettenfabriek (1)
Hof Den Bosch, 29 mei 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(96)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(6)
Samenvatting
Op 24 februari 2017 is de politie binnengetreden in loodsen en is aldaar een sigarettenfabriek aangetroffen. Bij de binnentreding zijn door de politie 8.934.100 sigaretten en 9.073 kg versneden tabak aangetroffen. In de sigarettenfabriek waren op dat moment acht personen aan het werk met de Litouwse, Letse of Moldavische nationaliteit.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van bevindingen uit het Belastingdienst/FIOD-onderzoek en de aangetroffen sigaretten aan ieder van de aangetroffen personen een naheffingsaanslag accijns van € 2.522.793 opgelegd.
Bij vonnis van Rechtbank Overijssel van 24 januari 2022 is ieder van de aangetroffen personen – met uitzondering van één persoon, die in de tussentijd was overleden – strafrechtelijk veroordeeld. De betreffende vonnissen zijn onherroepelijk geworden.
Bij Hof Den Bosch is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan X (belanghebbende) is opgelegd.
Ten tijde van de inval op 24 februari 2017 was X aanwezig in de loods. Het Hof is evenals Rechtbank Zeeland-West-Brabant van oordeel dat X in ieder geval betrokken was bij het voorhanden hebben van de tabaksgoederen. Dit is voldoende om X als belastingplichtige in de zin van artikel 51, lid 1, onderdeel b, Wet Accijns te kunnen aanmerken. In het midden kan blijven of X de tabaksgoederen zelf voorhanden had.
X is voorts terecht aangeslagen voor het volledige bedrag van de accijnsschuld.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats (Letland), hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 april 2022, nummer BRE19/2027, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, hierna: de inspecteur.
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de minister.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns opgelegd.
1.2.Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 22/1076, 22/1077, 22/1078, 22/1079, 22/1080 en 22/1081.
1.6. Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1. Op 24 februari 2017 is de politie binnengetreden in loodsen op het adres [adres] 2/2a in [plaats] . Op dat adres is een sigarettenfabriek aangetroffen. Bij de binnentreding zijn door de politie 8.934.100 sigaretten en 9.073 kg versneden tabak aangetroffen (tabaksproducten). In de sigarettenfabriek waren op dat moment 8 personen aan het werk met de Litouwse, Letse of Moldavische nationaliteit.
2.2. Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst van de Belastingdienst (hierna: Belastingdienst/FIOD) is ter zake van de sigarettenfabriek onderzoek gedaan naar het voorhanden hebben en produceren van de accijnsgoederen, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (hierna: WA) in de heffing betrokken zijn. Het dossier met de naam ‘Zilverspar/Smoke/61312’ bevat een overzichtsproces-verbaal (hierna: OPV). In het OPV staat onder meer het volgende over de rol van belanghebbende:
(dossierpagina 11)
‘ [belanghebbende] (V2) (Letland)
monteur/mecanicien/technicus van de sigarettenmachine en werkte bij de sigarettenmachine’
2.3. Over (het aantreffen van) de illegale sigarettenfabriek is in het OPV het volgende opgenomen:
(dossierpagina 13)
(dossierpagina 14)
(dossierpagina 16)
(dossierpagina 19)
2.4. Over de rol van de persoon die [naam] (of [naam] ) [naam] (hierna: ‘ [naam] ’) wordt genoemd, is in het OPV het volgende opgenomen:
(dossierpagina 11)
2.5. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het Belastingdienst/FIOD-onderzoek en de aangetroffen sigaretten aan ieder van de aangetroffen personen een naheffingsaanslag accijns van € 2.522.793 opgelegd dat als volgt is opgebouwd:
Accijns 8.934.100 stuks sigaretten: € 1.622.298,00
Accijns 9.073 kg rooktabak: € 900.495,00
Totaal verschuldigde accijns: € 2.522.793,00
2.6. Bij vonnis van de strafkamer van de rechtbank Overijssel van 24 januari 2022 is ieder van de aangetroffen personen - met uitzondering van één persoon, die in de tussentijd was overleden - strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer medeplegen van (i) opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder a, WA opgenomen verbod overtreden, en (ii) opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder b, WA opgenomen verbod overtreden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende zich in de periode vanaf 1 januari 2017 tot het moment van zijn aanhouding opzettelijk schuldig heeft gemaakt, in een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten, aan de illegale productie van sigaretten en aan het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen. Op basis van de verhoren van belanghebbende en/of diens medeverdachten is de rechtbank verder gebleken dat in de sigarettenfabriek te [plaats] sprake is geweest van een duidelijke rol - of taakverdeling - tussen de aangehouden verdachten. Uit de feiten en omstandigheden heeft de rechtbank verder geconcludeerd dat elke verdachte een eigen taak had en tegelijkertijd sprake was van gezamenlijk verrichtte, nauw op elkaar afgestemde, werkzaamheden ten behoeve van de productie van sigaretten.
De hier bedoelde vonnissen zijn onherroepelijk geworden.
2.7. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500, de inspecteur en de minister ieder voor € 379,50 veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de inspecteur en de minister opgedragen, ieder voor de helft, het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 aan hem te vergoeden.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag accijns terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Meer specifiek is in geschil of de inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een belastbaar feit voor de WA. Voor het geval de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, is de berekening van de naheffingsaanslag niet in geschil, maar is wel in geschil of belanghebbende voor het volledige bedrag aangeslagen kan worden.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
(Betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde tabaksproducten
4.1. Primair stelt belanghebbende dat de rechtbank hem ten onrechte heeft aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven. De rechtbank is volgens belanghebbende er ten onrechte vanuit gegaan dat belanghebbende als monteur, mecanicien dan wel technicus werkzaam was in de sigarettenfabriek. Belanghebbende was ten tijde van de inval naar eigen zeggen alleen maar aanwezig in de sigarettenfabriek. Daarnaast heeft belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting aangevoerd dat hij een werknemer was van ‘ [naam] ’, die hem, op basis van een weliswaar valse arbeidsovereenkomst, had ingehuurd als werknemer van de sigarettenfabriek. Volgens belanghebbende heeft hij gehandeld binnen de grenzen van de aan hem toevertrouwde taken en dat hij die taken heeft uitgevoerd volgens de instructies die direct dan wel indirect van ‘ [naam] ’ afkomstig waren. Onder deze omstandigheden en gelet op het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 had niet belanghebbende, maar ‘ [naam] ’ moeten worden aangemerkt als degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad en dient de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag te worden vernietigd.
4.2. De inspecteur wijst op pagina’s 24 tot en met 26 van het OPV, waarin uitgebreid staat beschreven - grotendeels gebaseerd op de verklaringen van belanghebbende zelf - dat de betrokkenheid van belanghebbende veel meer inhield dan het alleen maar aanwezig zijn in de sigarettenfabriek. Dit blijkt ook uit het vonnis van de strafkamer van de rechtbank Overijssel. De inspecteur stelt zich daarom op het standpunt dat belanghebbende terecht is aangemerkt als de persoon die tabaksproducten voorhanden heeft gehad, dan wel daarbij betrokken is geweest, en daarom ook terecht als belastingplichtige is aangemerkt. Verder heeft de inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting herhaaldelijk uitdrukkelijk betwist dat sprake was van een werkgever/werknemer-relatie tussen belanghebbende en ‘ [naam] ’.
4.3. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd, omdat volgens hem het belastbaar feit ‘uitslag tot verbruik’ heeft plaatsgevonden en belanghebbende de belastingplichtige is.
(Unierechtelijk) rechtskader
4.4. Onder ‘uitslag tot verbruik’ wordt verstaan:
4.5. De accijns wordt geheven van:
4.6. De WA is een implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG. Dit houdt in dat het begrip ‘voorhanden hebben’ een Unierechtelijk begrip is, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd. Ook het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ door een ander van onveraccijnsde acccijnsgoederen is een Unierechtelijk begrip, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd.
4.7. Uit de wetsgeschiedenis bij de implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 blijkt het volgende:
4.8. Uit de wetsgeschiedenis bij de implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 volgt verder dat het begrip ‘enig andere persoon die bij het voorhanden ervan betrokken is’ betekent:
4.9. Met artikel 51, lid 1, letter b, WA is uitvoering gegeven aan hetgeen artikel 8, lid 1, letter b, Richtlijn 2008/118/EG voorschrijft. Het moet daarom overeenkomstig die richtlijnbepaling worden uitgelegd. Het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft’ als bedoeld in artikel 8, lid 1, letter b, Richtlijn 2008/118/EG ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek tot zijn beschikking heeft. Niet relevant is of de desbetreffende persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot die goederen. Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 is – anders dan voorheen – volgens Unierecht evenmin relevant of deze persoon weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor die goederen accijns wordt verschuldigd (er geldt geen wetenschapsvereiste). Uit de omstandigheid dat behalve de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, iedere andere persoon die is betrokken bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen, in artikel 8, lid 1, letter b, Richtlijn 2008/118/EG is aangewezen als schuldenaar, moet worden afgeleid dat de richtlijngever een ruime kring van personen heeft aangewezen als schuldenaar van de accijnsschuld.
4.10. Met betrekking tot het aanwijzen van een schuldenaar van een accijnsschuld in de relatie tussen een werkgever en werknemer heeft de Hoge Raad het Unierecht als volgt uitgelegd:
Toetsing rechtskader
4.11. Vaststaat, dat de politie in de loods(en) onder andere illegale sigaretten en tabak aantrof die niet waren voorzien van accijnszegels (zie onder 2.1 tot en met 2.3). Er was dus voor die tabaksgoederen geen accijns geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving.
4.12. Het hof acht het, anders dan door belanghebbende is gesteld, bij de beantwoording van de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd niet relevant of belanghebbende als monteur, mecanicien dan wel technicus werkzaam was bij de illegale sigarettenfabriek. Er is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen onder 4.8, sprake van een vorm van risicoaansprakelijkheid; dit omdat belanghebbende ook kan worden aangewezen als belastingplichtige indien hij betrokken is bij het voorhanden hebben door een ander. Ten tijde van de inval op 24 februari 2017 was belanghebbende aanwezig in de loods. Het hof is van oordeel, gelijk de rechtbank, dat belanghebbende minst genomen betrokken was bij het voorhanden hebben van de tabaksgoederen. Dit is voldoende om belanghebbende als belastingplichtige in de zin van artikel 51, lid 1, letter b WA te kunnen aanmerken. In het midden kan blijven of belanghebbende de tabaksgoederen zelf voorhanden had.
4.13. Het hof is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de herhaaldelijke uitdrukkelijke betwisting door de inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een werkgever/werknemer-relatie tussen belanghebbende en ‘ [naam] ’. De essentie van een arbeidsverhouding is dat een persoon, de werknemer, zich verbindt om in dienst van een ander persoon, de werkgever, tegen loon gedurende een zekere tijd arbeid te verrichten. Dat ‘ [naam] ’ een coördinerende en leidinggevende rol had, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij als werkgever en belanghebbende als werknemer kan worden aangemerkt.
4.14. Anders dan belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting heeft aangevoerd heeft de strafrechter in het strafvonnis van 24 januari 2022 niet vastgesteld dat belanghebbende gehandeld zou hebben als een werknemer van [naam] . De strafrechter heeft slechts geoordeeld dat belanghebbende nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten en dat sprake was van medeplegen, gelet op de duidelijke rol- en taakverdeling. Immers, zo oordeelde de strafrechter, uit de feiten en omstandigheden volgde dat elke verdachte een eigen taak had en tegelijkertijd sprake was van gezamenlijk verrichtte, nauw op elkaar afgestemde, werkzaamheden ten behoeve van de productie van sigaretten.
4.15. Uit het vorenstaande volgt dat de inspecteur de over de tabaksgoederen verschuldigde accijns bij belanghebbende mocht naheffen.
Hoogte van de naheffingsaanslag
4.16. Subsidiair meent belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende voor het volledige bedrag van de verschuldigde accijns aangeslagen kan worden. Belanghebbende refereert in dit verband aan de Toeslagenaffaire, waarin de strikte uitvoering van de wettelijke bepalingen heeft geleid tot wantoestanden die volgens hem ook in de onderhavige zaak aan de orde zijn. Het bedrag van de naheffingsaanslag staat volgens belanghebbende in wanverhouding tot zijn betrokkenheid bij de sigarettenfabriek.
4.17. De inspecteur onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur bij de toepassing van de wettelijke bepalingen geen beoordelings- of beleidsvrijheid toekomt en dat deze bepalingen uitdrukking geven aan een welbewuste afweging van de wetgever, zodat voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel geen plaats is. Voor zover er wel sprake zou kunnen zijn van een beoordelings- of beleidsvrijheid, merkt de inspecteur op dat de vergelijking tussen de Toeslagenaffaire en de onderhavige zaak mank gaat. De particulieren in de Toeslagenaffaire handelden te goeder trouw. In de onderhavige zaak hebben diverse belanghebbenden willens en wetens te kwader trouw strafbare feiten gepleegd en daarbij (eveneens willens en wetens) het risico genomen dat zij voor forse bedragen fiscaal aansprakelijk gesteld zouden kunnen worden.
4.18. De rechtbank heeft met betrekking tot dit standpunt het volgende geoordeeld:
4.19. Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank, maakt diens overwegingen tot de zijne en voegt daar, gelet op wat belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, het volgende aan toe. De verwijzing van belanghebbende naar de Toeslagenaffaire, hetgeen het hof opvat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, leidt niet tot een ander oordeel. De Uniewetgever heeft bewust een ruime omschrijving willen geven van de categorie van personen die tot voldoening van de accijns gehouden zijn, zodat de inning van de betreffende accijns zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Het inherente doel van hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat er namelijk in om de verhaalsmogelijkheden voor de autoriteiten te vergroten en daarmee de doeltreffende invordering van accijnsschulden en de bescherming van de eigen middelen van de Unie te versterken. Deze uitlegging doet niet af aan de eventueel door het nationale recht geboden mogelijkheid voor iemand die schuldenaar is voor de accijns om een regresvordering in te stellen tegen een andere persoon die schuldenaar is voor die accijns. Daarnaast geldt dat als één van de belastingplichtigen het bedrag van de accijns geheel of gedeeltelijk voldoet, het betaalde bedrag in mindering komt op hetgeen van de overige belastingplichtigen kan worden ingevorderd.
Tussenconclusie
4.20. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.21. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.22. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, E.P.A. Brakeboer en J. Wessels, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.osten.