Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een naar Duits recht opgerichte Kapitalverwaltungsgesellschaft. Bij drie notariële akten van 28 oktober 2015 heeft X alle uitstaande aandelen verkregen in drie onroerendezaakrechtspersonen (hierna ook: aandelen OZR). X heeft de aandelen gekocht voor rekening en risico van een Duits Sondervermögen (SV). De participanten in het SV zijn ieder voor minder dan een derde deel gerechtigd tot de opbrengsten en de waarde van de verkregen aandelen.

In geschil is of X ter zake van de verkrijgingen van de aandelen OZR overdrachtsbelasting verschuldigd is. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of X als rechtspersoon een belang als bedoeld in artikel 4, lid 3, onderdeel b, Wet BRV heeft verkregen.

Dat is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant en in hoger beroep Hof Den Bosch niet het geval. Weliswaar mag X als juridisch eigenaar van de aandelen het stemrecht in de aandelen uitoefenen, maar dat brengt nog niet mee dat X daarmee ook het belang heeft bij die aandelen. Zij houdt de aandelen slechts voor rekening en risico van het SV dat zelf geen aandeelhouder kan zijn omdat zij geen rechtspersoonlijkheid heeft. Degenen die daadwerkelijk het belang bij de aandelen OZR hebben, zijn de participanten in het SV. Dit betekent dat voor heffing van overdrachtsbelasting bij X geen plaats is.

Bij verkrijging van aandelen in een rechtspersoon is onder voorwaarden overdrachtsbelasting verschuldigd. In de onderhavige procedure hebben partijen een geschil over een van die voorwaarden: heeft de belanghebbende bij de verkrijging van alle aandelen in een OZR al dan niet ten minste een derde belang ex artikel 4, lid 3, onderdeel b, Wet BRV in het geval dat die belanghebbende deze aandelen voor rekening en risico van derden houdt?

Tot 2008 had een aandelentransactie slechts een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting tot gevolg als daarmee ten minste een derde van ‘het geplaatste aandelenkapitaal’ in de vennootschap werd verkregen. Door het geplaatste aandelenkapitaal van een vennootschap te vergroten met aandelen die in vrijwel geen enkele economische relatie stonden tot de onroerende zaken in die vennootschap, was overdrachtsbelasting destijds eenvoudig te ontwijken. Tegen die achtergrond verruilde de wetgever per 1 januari 2008 het juridische criterium ‘geplaatst aandelenkapitaal’ voor het economische criterium ‘belang’. Sindsdien is bij de verkrijging van aandelen alleen overdrachtsbelasting verschuldigd als daarmee ten minste een derde belang in de vennootschap (per 1 januari 2015: rechtspersoon) wordt verkregen. Ten overvloede merk ik op dat – hoe begrijpelijk de keuze voor een meer economisch criterium ook was – de introductie van het woord ‘belang’ in artikel 4, lid 3, onderdeel b, Wet BRV de duidelijkheid van de Wet BRV allerminst ten goede is gekomen, aangezien het begrip ‘belang’ ook al was opgenomen in artikel 2, lid 2, Wet BRV en in artikel 4, lid 6 t/m 8, Wet BRV en dit begrip in elke bepaling weer een andere betekenis heeft.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
24 januari 2020
Rolnummer
19/00138 t/m 19/00141
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:236
Auteur(s)
mr. dr. Y.E. Gassler MRE
Universiteit Leiden
NLF-nummer
NLF 2020/0666
Aflevering
19 maart 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3118
bwbr0002740&artikel=4,bwbr0002740&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina