Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Het conceptwetsvoorstel ‘Minimumbelasting 2024’ (Pijler 2) is op 24 oktober 2022 ter internetconsultatie voorgelegd. Dit conceptwetsvoorstel strekt tot implementatie van het richtlijnvoorstel op basis van de compromistekst van 16 juni 2022 (hierna: het richtlijnvoorstel). Op het moment van de start van deze internetconsultatie is er op EU-niveau nog geen overeenstemming bereikt over deze compromistekst van het richtlijnvoorstel. Dat blijft wel de inzet van Nederland. Ook heeft Nederland met de EU-lidstaten Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje op 9 september 2022 een gezamenlijke verklaring uitgebracht. Deze verklaring benadrukt de wens om een akkoord te bereiken binnen de Europese Unie en onderstreept daarmee de inzet van Nederland om de richtlijn tijdig te implementeren. Het conceptwetsvoorstel dat nu in consultatie is gebracht, kan als basis dienen voor het definitieve wetsvoorstel. De ontwikkelingen in EU-verband zullen daarbij nauwgezet worden gevolgd. Het voorgaande en deze internetconsultatie hebben tot gevolg dat het voorliggende conceptwetsvoorstel en het uiteindelijk bij de Staten-Generaal in te dienen wetsvoorstel op onderdelen van elkaar zouden kunnen afwijken. Peter Kavelaars vraagt zich af of we dit wel moeten willen.

Opinie

25 oktober 2022, 3.35 uur: in mijn mailbox verschijnt een internetconsultatie. Ter eerste geruststelling: ik sliep toen. Maar bij het, na het ontwaken, openen van de mailbox sprong het bericht er prominent uit: het wetsvoorstel ‘Minimumwinstbelasting 2024’ ofwel de implementatie van Pijler 2. Kort samengevat het goede nieuws: de werkgelegenheid voor fiscalisten is weer voor lange tijd gegarandeerd en kort samengevat het slechte nieuws: de fiscale wetgeving wordt vergaand complexer en de Belastingdienst krijgt er een onuitvoerbare klus bij. De wetgever ziet dat laatste kennelijk anders want daar waar de wetgever bijvoorbeeld alle moeite doet een gedegen vervanger van box 3 (een vermogensmutatiebelasting) zo lang mogelijk uit te stellen wegens onuitvoerbaarheid door de Belastingdienst, weet hij niet hoe snel hij de nu voorgestelde draconische minimumwinstbelasting moet invoeren. En dat terwijl daarover wereldwijd nog helemaal geen overeenstemming is bereikt. 
Waar hebben we het over? Om te beginnen een paar getallen. De omvang van de consultatie: die is weliswaar tekstueel ruim opgezet – er staan betrekkelijk weinig woorden op een pagina – maar we hebben het dan toch over 337 pagina’s, waarvan circa 75 pagina’s wettekst en voor het overige, circa 250 pagina’s dus, toelichting. Een ander interessant gegeven is ook het aantal definities (artikel 1.2, lid 1): ruim 50 stuks. Ga er maar aan staan. Als je ze allemaal hebt gelezen – dat betekent nog niet dat je ze hebt begrepen – ben je 10 pagina’s verder. Overigens ben je er dan nog niet: in artikel 1.2, lid 2 e.v. zijn ten behoeve van de definities nog diverse ficties en dergelijke opgenomen. Dan heb ik het nog niet gehad over de onbegrijpelijke aard van diverse gedefinieerde begrippen. Ik citeer er maar één – vrij willekeurig – als voorbeeld:

‘kwalificerend restitueerbaar belastingtegoed: een restitueerbaar belastingtegoed, daaronder niet begrepen bedragen aan belasting die restitueerbaar of verrekenbaar zijn op grond van een kwalificerende imputatiebelasting of een niet-kwalificerende restitueerbare imputatiebelasting, dat binnen vier jaar na de datum waarop het recht van een groepsentiteit op dat tegoed op grond van de regelgeving van de staat die het tegoed verleent is ontstaan, betaald moet worden aan die groepsentiteit in de vorm van geld of een kasequivalent of, indien het tegoed gedeeltelijk restitueerbaar is, het deel van het tegoed dat binnen die vier jaar betaalbaar is in in de vorm van geld of een kasequivalent.’

Begrijpt u wel? Maar gelukkig treffen we ook wel enkele eenvoudige definities aan en vanuit een objectief gezichtspunt vermeld ik er daar ook één van: 

‘minimumbelastingtarief: 15%’

Daar kun je wat mee. Maar ja: het gaat in het wetsvoorstel natuurlijk helemaal niet om het minimumbelastingtarief, maar om de minimumbelastingdruk. Dat is heel andere koek, zo leren hoofdstuk 6, 7 en 8 die respectievelijk gaan over het vaststellen van de winst, de verschuldigde belasting en de uiteindelijke effectieve druk. Het vergt – eufemistisch uiteraard – enige vaktechnische kunst om die artikelen te begrijpen. In het algemeen zijn fiscalisten daar overigens wel redelijk bedreven in, maar naar mijn indruk haakt hier toch menig fiscalist af. Een voorbeeld van een ‘gemiddeld’ begrijpelijke bepaling is artikel 8.4 dat gaat over ‘Additionele bijheffing door herrekening’ (hoe krijg je het al bedacht) waarvan het eerste lid als volgt luidt:

‘Indien de betrokken belastingen of het kwalificerende inkomen of verlies in een staat op de voet van de artikelen 6.7, 7.3, zevende lid, 7.6, 7.8 of 10.3, zesde lid, worden aangepast en dit leidt tot een wijziging van het effectieve belastingtarief en de bijheffing van een multinationale groep voor die staat over een voorgaand verslagjaar, worden het effectieve belastingtarief en de bijheffing voor die staat herrekend op de voet van de artikelen 8.1 tot en met 8.3.’

Dat is helder…

Ik laat het er hier maar bij, maar het is wat mij betreft duidelijk dat we dit niet moeten willen. In Nederland niet en elders in de wereld ook niet. Zoals gezegd is het onbegrijpelijke en onuitvoerbare regelgeving waarbij nog zij bedacht dat we in Nederland een van de hoogste kwaliteitsniveau’s van fiscalisten hebben. Maar dit gedrocht van Pijler 2 moet in de hele wereld uitgerold worden: in arme ontwikkelings- en vele andere landen. En wat Nederland betreft natuurlijk ook arme Kamerleden. Die komen hier helemaal niet uit. En met alle respect en waardering voor de fiscale kennis van de staatssecretaris van Financiën: ik betwijfel of hij – afgezien van de boodschap van Pijler 2 – al deze bepalingen echt begrijpt. Ik vrees van niet en dat is ook helemaal geen schande. Maar dan moet je zo’n voorstel ook niet willen invoeren.

De vraag is natuurlijk of er een alternatief is. Ik denk van wel, waarover zo meteen wat meer. Eerst is het nog aardig een blik te werpen op de budgettaire aspecten van het wetsvoorstel. Die bestaan uit drie elementen:

  1. het bijheffen over Nederlandse te laag belaste winst, bijvoorbeeld de winst bepaald met de innovatiebox (€ 100 miljoen);
  2. het bijheffen over buitenlandse te laag belaste winst (€ 100 miljoen);
  3. de heffing over naar Nederland verplaatste activiteiten (€ 300 - €400 miljoen).

Wat betreft dit laatste bedrag is het omgeven door grote onzekerheid en is het überhaupt de vraag waarom ten gevolge van de invoering van Pijler 2 winst naar Nederland wordt verplaatst. De memorie van toelichting motiveert dat door in de kern op te merken dat het voordeel van buitenlandse winst ten gevolge van Pijler 2 kleiner wordt en (Nederlandse) multinationals dus activiteiten terughalen of overbrengen naar Nederland. Het is duidelijk – zoals ook wordt aangegeven – dat over dit effect eigenlijk geen zinnig woord valt te zeggen. Mijns inziens zou die opbrengst gelet daarop, op nihil moeten worden gewaardeerd. Wat betreft het eerstgenoemde bedrag is eigenlijk geen sprake van een echte opbrengst want dat zijn douceurtjes die we eerder hebben verleend en een inbreuk zijn op het normale heffingssysteem. En dan de tweede categorie: in de eerste plaats valt al op dat het om een extreem laag bedrag gaat waarvan het vrij onbegrijpelijk is dat daarvoor zo’n complexe wetgeving moet worden ingevoerd. Maar daarnaast lijkt me dat dit bedrag al snel naar nihil tendeert: zoals ook in de memorie van toelichting wordt uiteengezet is de verwachting dat landen met een te laag tarief (belastingdruk) hun tarief zullen verhogen tot 15% omdat ze anders in feite winstbelasting afstaan aan een ander land. En dan valt die opbrengst uiteraard weg.

Kortom: de conclusie is eigenlijk dat dit wetsvoorstel een belasting zonder opbrengst is. Daar kennen we er overigens nog een van: de Wet bronbelasting 2021.
Al met al is mijn conclusie dat we dit niet moeten willen: wij niet en de andere landen uiteraard ook niet. Wat dan wel? Ervan uitgaande dat er toch iets zou moeten gebeuren – men kan daar over twijfelen gelet op alle maatregelen die in het BEPS-kader het afgelopen decennium zijn genomen en die met name de grondslag van de winstbelastingen sterk verhoogd hebben – stel ik vast dat Pijler 2 en dus dit wetsvoorstel het probleem aan de verkeerde kant aanpakt: er moet niet worden bijgeheven in het vestigingsland van de moederentiteiten c.a. maar in het land waar de winst wordt behaald. Anders gezegd: landen moeten gedwongen worden tot een minimumtarief of minimumbelastingdruk waarbij ik dan in het midden laat of dat 15% moet zijn of een ander percentage. Wetenschappelijk valt daar niet veel zinnigs over te zeggen. Het weerwoord zal zijn dat dit niet haalbaar is, maar volgens mij valt dat wel mee. We hebben inmiddels het Inclusive Framework (IF) waarbij ongeveer 150 landen zijn aangesloten – 75% van het aantal landen in de wereld – die zich aan de maatregelen van de OESO hebben geconformeerd. We missen dus nog 25%. Dat is ten aanzien van een aantal landen een kwestie van tijd en voor aan aantal andere landen is het niet echt een probleem omdat daar gelet op het politieke klimaat en dergelijke toch geen zaken mee worden gedaan (de Noord-Korea’s, de Wit-Ruslands enz.). En voor het grut dat resteert, is er wel een oplossing: een zwarte lijst met sancties op investeringen en dergelijke in zulke landen.

Dan is er nog een potentieel knelpunt: moeten we uitgaan van een minimum statutair tarief of van een effectief tarief zoals Pijler 2 / Wet minimumwinstbelasting 2024 doet? Het verschil is evident: de complexiteit. Mijns inziens kunnen we volstaan met het nominale tarief. De reden daarvoor is vrij simpel: in het kader van BEPS, de staatssteunregels en de codes of conduct van de EU en de OESO zijn de winstgrondslagen aanvaardbaar geworden. Dat is immers een voorwaarde om in het IF te kunnen passen c.q. daarvoor te kwalificeren. Dat er dan verschillen tussen winstgrondslagen blijven bestaan is evident maar dat is nu eenmaal inherent aan de fiscale autonomie van landen. Bij mijn weten is Nederland daar ook nog steeds voorstander van: heel enthousiast zijn wij en vele andere landen bij mijn weten niet over (het gesneuvelde) C(C)CTB, c.q. diens beoogde opvolger BEFIT.
Al met al zou kort samengevat de regeling in de volgende ‘wettekst’ kunnen worden verwoord:

Artikel 1. Elk land heft een belasting naar de winst waarvan de grondslag voldoet aan de voorwaarden voor toetreding tot het IF.
Artikel 2: Het tarief van de winstbelasting bedraagt minimaal …%.
Artikel 3. Landen die niet aan artikel 1 en 2 voldoen worden op een diepzwarte lijst geplaatst.
Artikel 4. Met en in landen op wie artikel 3 van toepassing is mogen overheden en bedrijven geen zaken doen.
Artikel 5. Overtreding van artikel 4 leidt tot de volgende sanctie…

En overigens geheel terzijde bij deze opinie: bedrijven betalen zoals we allen weten wel belasting, althans behoren dat dus te doen, maar dragen geen belasting. Vanuit dat perspectief is dit soort operaties alleen maar een (her)verdelingskwestie. Zeker niet onbelangrijk maar wel goed om zich te realiseren. Als Pijler 2 dus meer belasting oplevert dan wordt dat gedragen door burgers die daar dan in de vorm van mogelijk hogere overheidsuitgaven ook weer van zouden kunnen profiteren.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Auteur(s)
prof. dr. P. Kavelaars
Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF Opinie 2022/29
Judoreg
NFB5298
Publicatiedatum
30 oktober 2022

Naar de bovenkant van de pagina