Uitspraak van de enkelvoudige kamer 10 juni 2024 in de zaak tussen
belanghebbende 1 (de man), en belanghebbende 2 (de vrouw), beiden uit plaats, belanghebbenden,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 april 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan de man over de jaren 2016 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.078 (2016) en € 22.438 (2017). Over de jaren 2016 en 2017 heeft de inspecteur aanslagen Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar bijdrage-inkomens van € 25.674 (2016) en € 22.438 (2017).
1.2. De inspecteur heeft aan de vrouw over de jaren 2016 en 2017 aanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.151 (2016) en € 22.438 (2017). Over de jaren 2016 en 2017 heeft de inspecteur aanslagen Zvw opgelegd naar bijdrage-inkomens van € 24.368 (2016) en € 22.438 (2017).
1.3. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur belanghebbenden belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.4. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden tegen de aanslagen IB/PVV 2017 gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag IB/PVV 2017 ten name van de man verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 19.394 en de aanslag IB/PVV 2017 ten name van mevrouw verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 20.409, in beide gevallen in verband met het alsnog in aftrek toelaten van uitgaven in verband met specifieke zorgkosten. De inspecteur heeft de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig verminderd. De aanslagen IB/PVV over het jaar 2016 en de aanslagen Zvw over de jaren 2016 en 2017 heeft de inspecteur in stand gelaten.
1.5. De rechtbank heeft de beroepen op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbenden deelgenomen en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen, zoals vastgesteld na bezwaar, naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen, zoals vastgesteld na bezwaar, naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbenden zijn in 2016 en 2017 elkaars fiscaal partner. Zij drijven in vof-verband een onderneming onder de naam “ [naam vof] ” (de vof).
3.1. Op 21 april 2017 wordt naar aanleiding van een politieonderzoek beslag gelegd op de administratie van de onderneming, alsmede op een deel van de winkelvoorraad.
3.2. Belanghebbenden hebben aangiften IB/PVV ingediend over de jaren 2016 en 2017. De aangiften IB/PVV van belanghebbenden over het jaar 2016 vermelden op vof-niveau een buitengewone last van € 163.000. Deze buitengewone last is zowel door de man als de vrouw voor de helft in aftrek gebracht.
3.3. Tot de gedingstukken behoren aankoopfacturen van gedroogde hennep voor een totaalbedrag van € 9.981. Deze facturen hebben allemaal een factuurdatum gelegen tussen 1 mei 2015 en 19 april 2017.
Motivering
Mogen belanghebbenden in 2016 of in 2017 een afwaardering op de bedrijfsvoorraad in aanmerking nemen?
4. Belanghebbenden stellen dat de onder 3.2. bedoelde buitengewone last van € 163.000 een afwaardering betreft van de bedrijfsvoorraad van de vof. Deze afwaardering heeft betrekking op circa 240.000 zaden met een waarde van € 0,80 per zaadje. De zaden zijn niet ingekocht, maar middels een natuurlijk proces gewonnen uit industriële hennep. Vanwege de inbeslagname hebben de zaden het (economisch) vermogen van de onderneming verlaten, althans zijn deze onbruikbaar geworden voor de ondernemingsactiviteiten, aldus belanghebbenden.
4.1. De rechtbank overweegt als volgt. De (fiscale) waardering van voorraad wordt beheerst door goed koopmansgebruik en dient te geschieden op basis van kostprijs of lagere bedrijfswaarde. Een waardering op basis van verkoopwaarde is fiscaal niet toegestaan. De last om aannemelijk te maken dat een afwaardering op de bedrijfsvoorraad in aanmerking mag worden genomen rust op belanghebbenden. De inbeslagname van (een deel van) de voorraad van de vof vond plaats in 2017. Deze inbeslagname was per ultimo 2016 nog niet voorzienbaar. Reeds om die reden kan in 2016 geen afwaardering van de voorraad in aanmerking worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen belanghebbenden in 2017 evenmin een afwaardering op de voorraad in aanmerking nemen. Uit de door belanghebbenden overgelegde stukken valt niet op te maken wat de (fiscale) kostprijs van de inbeslaggenomen voorraden was ten tijde van de inbeslagname. Aangezien belanghebbenden geen inzicht hebben gegeven in de fiscale kostprijs van de inbeslaggenomen goederen, hebben zij de (hoogte van de) afwaardering van voorraden niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de door belanghebbenden overgelegde aankoopfacturen van gedroogde hennep voor een totaalbedrag van € 9.981 (zie 3.3.) is de rechtbank van oordeel dat belanghebbenden – gelet op de betwisting door de inspecteur – niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze aangekochte hennep onderdeel uitmaakte van de inbeslaggenomen goederen. Om die reden kan ook voor dit bedrag geen afwaardering in aanmerking worden genomen.
4.2. Omdat het beroep reeds op grond van het voorgaande ongegrond is, behoeven de overige stellingen van partijen verder geen bespreking.
Belastingrente
5. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbenden erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Conclusie en gevolgen
6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen zoals die na de uitspraken op bezwaar luiden in stand blijven. Belanghebbenden krijgen het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 10 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.