Direct naar content gaan

Samenvatting

G.A. (Polen) heeft op 29 september 2012 op een markt in Polen in totaal 43.760 sigaretten gekocht, waarvan de verpakking alleen voorzien was van Oekraïense en Belarussische accijnszegels. Zonder de douaneautoriteiten daarvan in kennis te stellen heeft hij deze sigaretten naar de regio Braunschweig (Duitsland) vervoerd, waar hij ze op 2 oktober 2012 aan een Duitse koper heeft overhandigd. G.A. is aangehouden en de sigaretten zijn in beslag genomen en later vernietigd.

Het Hauptzollamt Braunschweig was van mening dat de sigaretten op onregelmatige wijze in het douanegebied waren binnengebracht en dat overeenkomstig artikel 202, lid 1, onderdeel a, CDW een douaneschuld was ontstaan, waarvan G.A. op grond van artikel 202, lid 3, derde streepje, CDW de schuldenaar was. Het Hauptzollamt was ook van mening dat de btw bij invoer overeenkomstig de Duitse wet was ontstaan. Derhalve heeft het een btw-aanslag ten bedrage van € 2.006,38 opgelegd.

In het kader van een geding hierover heeft de verwijzende rechter aan het HvJ gevraagd of artikel 30, eerste alinea, artikel 60 en artikel 71, lid 1, tweede alinea, Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan artikel 215, lid 4, CDW van overeenkomstige toepassing is op de btw bij invoer wat betreft de vaststelling van de plaats waar deze btw bij invoer ontstaat.

Volgens het HvJ is dat het geval.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HvJ
Datum instantie
18 januari 2024
Rolnummer
C-791/22
ECLI
ECLI:EU:C:2024:59
Auteur(s)
mr. J.A.H. Hollebeek
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2024/0316
Aflevering
6 februari 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6228
celex32006l0112&artikel=30,celex32006l0112&artikel=30,celex32006l0112&artikel=60,celex32006l0112&artikel=60,celex32006l0112&artikel=71,celex32006l0112&artikel=71

Naar de bovenkant van de pagina