Direct naar content gaan

Samenvatting

De liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet VpB 1969 vormt een uitzondering op de regeling van de deelnemingsvrijstelling. Anders dan andere resultaten uit hoofde van een deelneming is een liquidatieverlies in beginsel aftrekbaar. Er zijn enkele specifieke situaties denkbaar waardoor multinationale groepen binnen Nederland niet voldoen aan het minimumbelastingtarief van 15%. Dit kan voorkomen wanneer gebruik gemaakt wordt van bijvoorbeeld de liquidatieverliesregeling. Deze opinie van Anouk van Dinter gaat over de vraag of de liquidatieverliesregeling overeind kan blijven na de invoering van Pillar 2.

Opinie

1. Inleiding

Op 15 december 2022 hebben de EU-lidstaten een akkoord bereikt over de implementatie van de Pillar 2-regels van de OESO door middel van een EU-richtlijn. Pillar 2 heeft naast de commerciële en fiscale winst, een derde categorie van winst geïntroduceerd, het GloBE Income. Een belangrijk verschil tussen het GloBE Income en de Nederlandse fiscale winst dat al vaker in de literatuur is aangehaald is de liquidatieverliesregeling. Het GloBE Income sluit aan bij de commerciële cijfers en hierop worden een aantal aanpassingen gemaakt. Liquidatieverliezen leiden niet tot een verlaging van het GloBE Income omdat een liquidatieverlies een puur fiscaal begrip is en niet in de commerciële cijfers verwerkt zit. Voorafgaand aan een liquidatie zal er commercieel echter ook vaak sprake zijn van een afwaardering, maar verliezen ter zake van aandelenbelangen van meer dan 10% kwalificeren als uitgesloten vermogensverliezen, waardoor de commerciële afwaardering het GloBE Income ook niet zal verlagen. De staatssecretaris heeft dan ook aangegeven in de Kamerbrief van 7 maart 2022 dat de liquidatieverliesregeling tot gevolg kan hebben dat het Nederlandse effectieve tarief onder het minimumtarief van 15% daalt.

Op 2 februari 2023 heeft de OESO de Administrative Guidance op de modelregels gepubliceerd. In de Administrative Guidance wordt extra toelichting gegeven op bepaalde onderdelen van de GloBE-regels in aanvulling op het al bestaande commentaar en wordt ook voorzien in de mogelijkheid om sommige artikelen op verzoek buiten toepassing te laten. In deze opinie staat de invloed van de Administrative Guidance op het functioneren van de liquidatieverliesregeling centraal. Voordat ik inga op de specifieke paragrafen van de Administrative Guidance die relevant zijn voor de liquidatieverliesregeling, zal ik eerst ingaan op de rol van de Administrative Guidance en de doorwerking daarvan op de uitleg van de EU-richtlijn en de nationale wet.

2. De rol van de Administrative Guidance

De Pillar 2-richtlijn is gebaseerd op de modelregels van de OESO. De vraag die opkomt, is wat de rol van de achterliggende stukken van de modelregels is op de toepassing van de richtlijn welke vervolgens geïmplementeerd zal worden in nationale wetgeving. Kan er een beroep gedaan worden op het commentaar en de Administrative Guidance van de OESO, ook als dat commentaar is gepubliceerd na aanvaarding van de richtlijn, maar vóór de implementatie van de richtlijn in nationale wetgeving?

In de richtlijn is opgenomen dat de lidstaten de stukken die betrekking hebben op de OESO-modelregels als bron van illustratie en interpretatie moeten zien om consistentie te verzekeren in de toepassing van de richtlijn. Daarnaast is in de richtlijn opgenomen dat de lidstaten ervoor kunnen kiezen nadere toelichting die nog zal worden ontwikkeld op te nemen in hun nationale wetgeving. Hieruit blijkt dat het OESO-commentaar doorwerkt naar de toepassing van de richtlijn en daarmee ook naar de nationale implementaties ervan aangezien die gebaseerd zijn op de richtlijn. In het Nederlandse consultatiedocument wordt ook aangegeven dat het OESO-commentaar kan dienen als interpretatiebron indien de wettekst aansluit bij de OESO-Modelregels. In het geval dat de richtlijn al dan niet bewust afwijkt van de modelregels is het OESO-commentaar in mijn optiek minder van belang. Daarnaast kan de nationale implementatie van de richtlijn op bepaalde onderdelen bewust afwijken van de richtlijn, waardoor het OESO-commentaar ook niet meer van belang is. Het zal echter niet altijd eenvoudig zijn om vast te stellen of de richtlijn en/of de implementatie daarvan in de nationale wetgeving bewust afwijkt van de modelregels of dat er enkel een andere redactionele formulering is gekozen, terwijl met die redactie wel hetzelfde bedoeld wordt. Om onnodige zinsontledingen te voorkomen vind ik het wenselijk dat in het komende wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn duidelijk wordt aangegeven wanneer een artikel bewust afwijkt van de modelregels, zodat het helder is dat het OESO-commentaar voor de interpretatie van die artikelen niet of minder van belang is.

Daarnaast is het van belang hoe omgegaan wordt met toekomstige wijzigingen in het OESO-commentaar bij de interpretatie van de richtlijn en de nationale implementaties daarvan. Zoals eerder aangegeven, is in de richtlijn vermeld dat toelichting die nog zal worden ontwikkeld opgenomen mag worden in nationale wetgeving. Op dit punt wijkt de richtlijn af van het Nederlandse consultatiedocument, aangezien daar aangegeven staat dat het commentaar enkel als interpretatiebron dient indien de wettekst aansluit bij de OESO-modelregels. De Administrative Guidance is gepubliceerd na aanname van de EU-richtlijn en wordt uiteindelijk verwerkt in het al bestaande OESO-commentaar. De oorspronkelijke versie van het OESO-commentaar wordt daarmee vervangen door het herziene commentaar. Deze problematiek is vergelijkbaar met de problematiek die zich voordoet bij een aanpassing van het commentaar op het OESO-Modelverdrag voor de uitleg van bilaterale belastingverdragen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 blijkt dat het OESO-commentaar van grote betekenis is voor de uitleg van de bepaling in het bilateraal belastingverdrag, omdat de bewoording nagenoeg gelijk was aan de bewoording van dat artikel in het OESO-Modelverdrag. In dit arrest gaat het om de doorwerking van het OESO-commentaar dat al bestond ten tijde van het sluiten van het verdrag (‘bestaand OESO-commentaar’). De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 oktober 2022 ook duidelijkheid gegeven over de relevantie van het OESO-commentaar dat is gepubliceerd nadat het verdrag is gesloten (‘verdragsposterieur OESO-commentaar’). De conclusie uit het arrest van 2022 is dat bestaand OESO-commentaar ten tijde van het sluiten van een verdrag van grote betekenis is voor de interpretatie van verdragsartikelen, terwijl verdragsposterieur OESO-commentaar enkel betekenis toekomt indien het een precisering of verduidelijking vormt van de verdragsbepaling. Ik kan mij voorstellen dat deze redenering van de Hoge Raad doorgetrokken kan worden naar het belang van het OESO-commentaar op de interpretatie van de richtlijn van Pillar 2 en de nationale implementatie daarvan. Het verschil is echter wel dat in de situatie bij Pillar 2 het OESO-commentaar dan door zou werken naar de richtlijn van de Europese Commissie en de nationale wetgeving in tegenstelling tot een bilateraal belastingverdrag dat is afgeleid van een standaardverdrag opgesteld door de OESO zelf. Aangezien in de richtlijn expliciet is aangegeven dat de OESO als bron van illustratie en interpretatie dient en de richtlijn hierop gebaseerd is, acht ik het waarschijnlijk dat de redenatie van de Hoge Raad ook bij toepassing van de Pillar 2-richtlijn en vervolgens de Nederlandse implementatie daarvan van toepassing zal zijn. Het lijkt er echter op dat de richtlijn niet alleen betekenis toekent aan verdragsposterieur commentaar indien het een precisering of verduidelijking vormt, maar dat het ook ruimte biedt om betekenis toe te kennen aan verdragsposterieur commentaar dat voorziet in wijzigingen. Dit is een mogelijkheid die opgenomen is in de richtlijn, maar hoeft niet gevolgd te worden voor de nationale implementaties van de richtlijn.

3. Invloed liquidatieverliesregeling

Dat de liquidatieverliesregeling een negatieve impact op het effectieve tarief heeft voor GloBE-doeleinden is eerder gesignaleerd in de literatuur. In deze opinie wordt dan ook dieper ingegaan op de Administrative Guidance. De vraag is nu of de Administrative Guidance mogelijkheden biedt om de negatieve impact te neutraliseren. Ik zal hieronder ingaan op twee onderdelen.

3.1. Equity gain or loss inclusion election

Wanneer voor Nederlandse fiscale doeleinden een liquidatieverlies in aftrek wordt gebracht op basis van artikel 13d Wet VpB 1969, hoeft dit liquidatieverlies niet gelijk te zijn aan de afwaardering van de deelneming die in dat jaar of een eerder jaar voor commerciële doeleinden wordt verantwoord. Volgens de Hoge Raad dwingt goed koopmansgebruik niet tot aanpassing van de boekwaarde van een deelneming als het resultaat van die aanpassing de jaarwinst niet raakt. Door toepassing van de deelnemingsvrijstelling op deelnemingen hoeft een commerciële afwaardering van de deelneming daarom fiscaal niet te worden gevolgd. Een fiscale verliesneming vindt pas plaats op het moment van liquidatie door middel van een aftrekbaar liquidatieverlies, waardoor het ook voorkomt dat het liquidatieverlies niet in hetzelfde jaar valt als de commerciële afwaardering. De commerciële afwaardering wordt geëlimineerd voor de bepaling van het GloBE Income. De afwaardering zal namelijk een zogenoemde ‘excluded equity gain or loss’ zijn, waardoor de commerciële afwaardering geen impact heeft op het effectieve tarief. Het liquidatieverlies is voor vpb-doeleinden aftrekbaar, waardoor de acute vpb-last lager zal zijn dan zonder dit verlies. Het GloBE Income sluit aan bij de commerciële cijfers waardoor er geen liquidatieverlies in aftrek zal komen op het GloBE Income. Als gevolg hiervan stijgt het GloBE Income ten opzichte van de Covered Taxes, waardoor het effectieve tarief zal dalen. Dit zal verderop in deze opinie worden verduidelijkt door middel van een voorbeeld.

In de Administrative Guidance is de mogelijkheid geboden om op jurisdictieniveau afstand te doen van de regeling van excluded equity gains or losses. Indien de groep die onder het Pillar 2-regime valt, kiest voor deze regeling geldt de regeling ten minste vijf jaar lang. Als gevolg van deze mogelijkheid kan de groep die onder het Pillar 2-regime valt per jurisdictie ervoor kiezen om de equity gains and losses ten aanzien van aandelenbelangen van meer dan 10% gehouden door de groepsentiteiten in de betreffende jurisdictie toch in aanmerking te nemen voor de berekening van het GloBE Income. Bij een multinationale groep met een of meerdere groepsentiteiten in Nederland kan Nederland ervoor kiezen om afstand te doen van de regeling van excluded equity gains or losses ten aanzien van aandelenbelangen van meer dan 10% gehouden door de Nederlandse groepsentiteiten. Vanzelfsprekend mag de bijbehorende belastinglast/-bate dan ook in aanmerking worden genomen voor de berekening van de Covered Taxes. Door toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de Nederlandse vpb zal er echter in de meeste gevallen geen sprake zijn van een belastinglast/-bate die in aanmerking genomen kan worden voor de berekening van de Covered Taxes. Bij keuze voor deze regeling zal de commerciële afwaardering wel in aftrek komen op het GloBE Income in tegenstelling tot toepassing van de hoofdregel en de bijbehorende eventuele latentie in aanmerking genomen worden voor de berekening van de Covered Taxes. Normaal gesproken is er geen sprake van latenties op deelnemingen, maar dit kan anders worden op het moment dat vastgesteld wordt dat er in de toekomst een liquidatieverlies in aftrek kan worden gebracht. In dat geval kan er wel een latente belastingvordering worden gevormd. Keuze voor deze regeling zou ertoe kunnen leiden dat de liquidatieverliesregeling geen (negatieve) impact meer heeft op het effectieve tarief. Daarbij is het echter van belang dat het liquidatieverlies kan afwijken van de commerciële afwaardering. Het liquidatieverlies wordt berekend door het opgeofferde bedrag te verminderen met de liquidatie-uitkeringen en hoeft dus niet gelijk te zijn aan de commerciële afwaardering.

Ik zal het bovenstaande illustreren door middel van een voorbeeld. Allereerst zal ik de ‘reguliere’ Pillar 2-regels toepassen op het voorbeeld. Vervolgens zal ik op ditzelfde voorbeeld de regels toepassen alsof er gekozen wordt voor het opnemen van de equity gains or losses. Tot slot zal het verschil inzichtelijk worden gemaakt. Ik hanteer een vennootschapsbelastingtarief van 25%.

Uit onderstaande tabel blijkt dat de commerciële winst voor belasting 50 bedraagt in jaar 1. Er is in jaar 1 ook een commerciële afwaardering geweest ten bedrage van 100. Zoals hierboven beschreven komt deze commerciële afwaardering voor GloBE-doeleinden in beginsel niet in mindering om tot het GloBE Income te komen aangezien dit kwalificeert als een ‘excluded equity gain or loss’ onder de aanname dat er sprake is van een deelneming van meer dan 10%. Het GloBE Income zal daardoor in jaar 1.150 bedragen. Fiscaal komt de commerciële afwaardering ook niet in aftrek, waardoor het fiscale resultaat ook 150 zal bedragen. In jaar 1 is er dan ook geen verschil tussen het GloBE Income en het fiscaal resultaat.

De commerciële winst voor belasting bedraagt in jaar 2 wederom 150 en fiscaal wordt een liquidatieverlies van 80 in aftrek gebracht. Het liquidatieverlies is hierbij dus niet gelijk aan de commerciële afwaardering in jaar 1.

De acute belastinglast in jaar 1 zal 37,50 (25% van 150) zijn. Daarnaast mag er een latente belastingvordering geboekt worden ter grootte van het liquidatieverlies, zijnde 20 (25% van 80). Voor GloBE-doeleinden wordt in beginsel aangesloten bij de commerciële acute belastinglast, zijnde 37,50. De latente belastingvordering die commercieel is gevormd, moet voor GloBE-doeleinden worden geëlimineerd, omdat de latentie ziet op de afwaardering en dit een ‘excluded equity gain or loss’ is, die niet gevolgd wordt voor GloBE-doeleinden. De latenties die verband houden met excluded inkomen moeten geëlimineerd worden voor de berekening van de Adjusted Covered Taxes. Dit resulteert in een effectief tarief van 25% voor GloBE-doeleinden in jaar 1.

De acute belastinglast in jaar 2 zal 17,50 (25% van 70) zijn. Daarnaast wordt de latente belastingvordering afgeboekt, omdat het liquidatieverlies in aftrek wordt genomen in jaar 2. Dit resulteert in een latente belastinglast van 20. Voor GloBE-doeleinden kan er geen rekening worden gehouden met de latente belastinglast van 20, omdat die ziet op de commerciële afwaardering die voor GloBE-doeleinden niet in aanmerking wordt genomen. Dit resulteert in een ETR van 11,67% voor GloBE-doeleinden in jaar 2. Aangezien de ETR minder dan 15% bedraagt, zal er worden bijgeheven en kan een gedeelte van het liquidatieverlies effectief niet in aftrek worden gebracht.

  Commercieel   GloBE   Fiscaal  
Jaar 1 Commerciële winst 50 GloBE Income 150 Fiscaal resultaat 150
  Acute belastinglast 37,50 Acute belastinglast 37,50 Acute belastinglast 37,50
  Latente belastingbate 20 Latente belastingbate - Latente belastingbate -
  Totale belastinglast 17,50 Totale Adjusted Covered Taxes 37,50 Totale belastinglast 37,50
Jaar 2 Commerciële winst 150 GloBE Income 150 Fiscaal resultaat 70
  Acute belastinglast 17,50 Acute belastinglast 17,50 Acute belastinglast 17,50
  Latente belastinglast 20 Latente belastinglast - Latente belastinglast -
  Totale belastinglast 37,50 Totale Adjusted Covered Taxes 17,50 Totale belastinglast 17,50

Indien er wordt gekozen voor de optie om afstand te doen van de regeling van excluded equity gains or losses, zal de uitwerking als volgt zijn.

De commerciële en fiscale uitwerkingen blijven voor jaar 1 en 2 hetzelfde. Echter, voor GloBE-doeleinden zal de afwaardering (volledig) in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat het GloBE Income in jaar 1 gelijk zal zijn aan het commerciële resultaat 50. Het GloBE Income in jaar 2 wijzigt niet ten opzichte van het vorige voorbeeld en zal dus 150 blijven.

De latente belastingvordering die voor commerciële doeleinden wordt geboekt, mag nu ook in aanmerking worden genomen voor GloBE-doeleinden, omdat de afwaardering waar de latente belastingvordering op ziet ook in aanmerking is genomen voor GloBE-doeleinden. Voor GloBE-doeleinden dienen de latente belastingvorderingen gewaardeerd te worden tegen 15%. De latente belastingbate bedraagt daardoor 12 in plaats van 20 zoals voor commerciële doeleinden het geval is. Dit resulteert in een effectief tarief van 51% voor GloBE-doeleinden.

In jaar 2 wordt de latente belastingvordering afgeboekt, omdat het liquidatieverlies in aftrek wordt genomen in dat jaar. Dit resulteert in een latente belastinglast voor GloBE-doeleinden van 12 in plaats van 20 zoals voor commerciële doeleinden het geval is. Dit resulteert in een ETR van 19,67% voor GloBE-doeleinden in jaar 2. Door gebruik te maken van de optie om afstand te doen van de regeling van excluded equity gains or losses, zal er in onderstaand voorbeeld geen sprake zijn van bijheffing.

  Commercieel   GloBE   Fiscaal  
Jaar 1 Commerciële winst 50 GloBE Income 150 Fiscaal resultaat 150
  Acute belastinglast 37,50 Acute belastinglast 37,50 Acute belastinglast 37,50
  Latente belastingbate 20 Latente belastingbate 12 Latente belastingbate -
  Totale belastinglast 17,50 Totale Adjusted Covered Taxes 25,50 Totale belastinglast 37,50
Jaar 2 Commerciële winst 150 GloBE Income 150 Fiscaal resultaat 70
  Acute belastinglast 17,50 Acute belastinglast 17,50 Acute belastinglast 17,50
  Latente belastinglast 20 Latente belastinglast 12 Latente belastinglast -
  Totale belastinglast 37,50 Totale Adjusted Covered Taxes 29,50 Totale belastinglast 17,50

De toepassing van de regeling zorgt er in dit geval voor dat de toepassing van de liquidatieverliesregeling niet leidt tot bijheffing, terwijl dit zonder deze regeling wel het geval zou zijn. In dit voorbeeld biedt de regeling dan ook een uitkomst. Het resultaat zou niet wijzigen indien de afwaardering en liquidatie zich in hetzelfde jaar zouden voordoen. In het geval dat het liquidatieverlies groter zou zijn dan de commerciële afwaardering, zou de latentie maar beperkt gevormd kunnen worden (maximaal de commerciële afwaardering) en zou de liquidatieverliesregeling alsnog een negatieve impact op de ETR hebben voor GloBE-doeleinden.

Ik vraag mij af of de keuze om afstand te doen van de regeling excluded equity gains or losses in de praktijk echt een uitkomst biedt. Indien de groep die onder het Pillar 2-regime valt, kiest voor deze regeling per jurisdictie dan dienen ook alle equity gains ter zake van deelnemingen die in die jurisdictie door groepsentiteiten worden gehouden vijf jaar lang in aanmerking te worden genomen voor GloBE-doeleinden. De Nederlandse vpb kent de deelnemingsvrijstelling, waardoor daar in de meeste gevallen geen belastinglast tegenover staat. Dit heeft een negatieve impact op het effectieve tarief tot gevolg.

Daarnaast is het hierbij de vraag, zoals in paragraaf 2 toegelicht, of deze mogelijkheid ook zal gelden voor de EU-richtlijn en de nationale implementaties daarvan. Dit commentaar is later gepubliceerd dan de EU-richtlijn en de EU-richtlijn zal naar verwachting niet meer veranderd worden. Echter in de richtlijn is expliciet aangegeven dat toelichting die nog zal worden ontwikkeld na de richtlijn opgenomen mag worden in nationale wetgeving. Het is de vraag of Nederland deze mogelijkheid gaat opnemen in de nationale wet en als die niet wordt opgenomen of dan een rechtstreeks beroep kan worden gedaan op de Guidance. De mogelijkheid uit de Administrative Guidance is naar mijn mening geen precisering of verduidelijking van een bepaling, maar een wijziging. Indien de redenatie van de Hoge Raad bij bilaterale belastingverdragen gevolgd zal worden en de Nederlandse implementatie zou blijven bij het standpunt dat de achterliggende stukken van de OESO enkel als interpretatiebron dienen indien de wettekst aansluit bij de OESO-modelregels, zou de Administrative Guidance in mijn optiek als ‘posterieur commentaar’ kunnen kwalificeren dat een wijziging beoogt en is er het risico dat dit aanvullend commentaar niet automatisch doorwerkt naar de Nederlandse implementatie van de richtlijn. Op basis van de richtlijn is het namelijk een mogelijkheid, maar geen verplichting.

3.2. Latenties in combinatie met overgangsrecht

In de praktijk komt het regelmatig voor dat er in het verleden een deelneming commercieel is afgewaardeerd, maar dat er fiscaal nog geen verlies in aanmerking is genomen omdat de deelneming nog niet is geliquideerd. Dit kan zoals in bovenstaand voorbeeld een jaar duren, maar ook meerdere jaren. In de modelregels is er overgangsrecht opgenomen op basis waarvan latente belastingvorderingen en -schulden meegenomen mogen worden voor GloBE-doeleinden op het moment dat deze al bestonden voordat de modelregels in werking zijn getreden. Deze latenties moeten wel herrekend worden naar het minimumtarief van 15%.

Stel dat er in jaar 1 een deelneming commercieel wordt afgewaardeerd, waarvan duidelijk is dat in de toekomst, in jaar 5 bijvoorbeeld, een liquidatieverlies geclaimd kan worden. Er mag dan in jaar 1 een latente belastingvordering worden gevormd. Ervan uitgaande dat in jaar 1 nog geen GloBE-regels van toepassing zijn, maar in jaar 4 wel, dan wordt deze latente belastingvordering een ‘pre-existing deferred tax’ genoemd waardoor deze het GloBE-regime in mag worden genomen in jaar 4. Dit heeft tot gevolg dat in jaar 5 een latente belastinglast voor GloBE-doeleinden in aanmerking mag worden genomen, terwijl het verlies dat daarmee samenhangt, de commerciële afwaardering, niet in het GloBE Income is meegenomen. Aangezien het liquidatieverlies in jaar 5 in aftrek is gekomen én de latente belastinglast in aanmerking mag worden genomen bij de berekening van de Covered Taxes is er geen sprake meer van een negatieve impact op het effectieve tarief door de liquidatieverliesregeling. Voor de belastingplichtige zou het daarom voordelig kunnen zijn om een eventuele latente belastingvordering te vormen voordat de GloBE-regels van toepassing zijn. Het liquidatieverlies kan dan zonder negatieve impact op het effectieve tarief in aftrek komen.

Het is echter de vraag of dit ook goed gaat op het moment dat de deelneming commercieel wordt afgewaardeerd in de overgangsperiode van 30 november 2021 tot het jaar van inwerkingtreding van de modelregels en er een latente belastingvordering wordt gevormd, omdat in de toekomst een fiscaal aftrekbaar liquidatieverlies wordt verwacht. In artikel 9.1.2 van de modelregels is namelijk een uitzondering op artikel 9.1.1 opgenomen die als doel heeft situaties tegen te gaan waarbij een latente belastingvordering wordt gevormd die ziet op inkomsten of verliezen die niet in aanmerking worden genomen voor GloBE-doeleinden, zoals ‘excluded equity gains or losses’, als die latente belastingvordering ontstaat door een transactie die plaatsvindt na 30 november 2021. De commerciële afwaardering is zoals eerder aangegeven een ‘excluded equity gain or loss’. Op basis van de letterlijke tekst van artikel 9.1.2 ziet deze regeling alleen op situaties waarbij sprake is van het vormen van een latente belastingvordering door een transactie die plaatsvindt na 30 november 2021. Bij een commerciële afwaardering in combinatie met een toekomstig liquidatieverlies is er in mijn optiek geen sprake van een transactie, waardoor de uitzondering ook niet zou moeten gelden. Het zou wenselijk zijn als hier duidelijkheid over komt bij het conceptwetsvoorstel van Pillar 2.

4. Conclusie

In de Administrative Guidance is een mogelijkheid geboden om op jurisdictieniveau afstand te doen van de regeling van ‘excluded equity gains or losses’. Keuze voor deze regeling zou ertoe kunnen leiden dat de liquidatieverliesregeling geen negatieve impact meer heeft op het effectieve tarief voor GloBE-doeleinden. Echter, indien een belastingplichtige kiest voor deze regeling houdt dit ook in dat alle equity gains vijf jaar lang in aanmerking worden genomen voor GloBE-doeleinden, terwijl de Nederlandse vpb de deelnemingsvrijstelling kent. Bovendien is het de vraag of Nederland deze mogelijkheid gaat opnemen in de nationale wet en als die niet wordt opgenomen of dan een rechtstreeks beroep kan worden gedaan op de Administrative Guidance. Het is namelijk geen precisering of verduidelijking van een bepaling, maar een wijziging. Tot slot zou het opnemen van latenties ten aanzien van het liquidatieverlies vóór het in werking treden van de modelregels tot gevolg kunnen hebben dat het liquidatieverlies geen negatieve impact heeft op het effectieve tarief. Pre-existing deferred taxes mogen namelijk mee het GloBE-regime worden ingenomen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Wetsartikelen
Auteur(s)
drs. A. van Dinter
KPMG Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF Opinie 2023/9
Judoreg
NFB5786
Publicatiedatum
30 mei 2023
bwbr0002672&artikel=13d

Naar de bovenkant van de pagina