Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) wil met een beroep op de per-elementtoepassing van de Nederlandse fiscale eenheid en de EU-vestigingsvrijheid Duitse (klein)dochterverliezen verrekenen met Nederlandse winst. De in Duitsland geleden verliezen zijn aldaar niet aftrekbaar als gevolg van Duitse wetgeving tegen verlieshandel bij wijziging van het (indirecte) belang in een vennootschap. Die wetgeving is later ongrondwettig verklaard door de Duitse rechter, maar dat baatte de Duitse (klein)dochter en X niet meer omdat die verzuimd hebben hun rechtsmiddelen te gebruiken tegen de beschikkingen van de Duitse fiscus waarbij die verliezen onverrekenbaar werden verklaard.

X meent dat de in Duitsland onverrekenbare verliezen op grond van EU-recht ten laste van haar Nederlandse belastbare winst 2011 komen. Naar Nederlands recht zijn zij niet aftrekbaar, maar X acht dat interne recht in strijd met artikel 49 en 54 VWEU (vrijheid van vestiging) omdat de verliezen volgens haar definitief zijn in de zin van het arrest Marks & Spencer II (HvJ 13 december 2005, C-446/03, ECLI:EU:C:2005:763) en wel in aftrek zouden zijn gekomen als de Duitse dochter en haar kleindochter zouden zijn opgenomen in een fiscale eenheid ex artikel 15, lid 1, Wet VpB 1969.

Rechtbank Noord-Holland achtte het Nederlandse fiscale-eenheidsregime op het punt van horizontale verliesverrekening niet in strijd met de vrijheid van vestiging.

Hof Amsterdam heeft het standpunt van de Rechtbank bevestigd. Ten overvloede heeft het Hof geoordeeld dat de verliezen niet definitief zijn. Bovendien heeft X in Duitsland niet al haar rechtsmiddelen gebruikt om het aldaar onverrekenbaar worden van de verliezen te voorkomen, hetgeen voor haar risico moet blijven omdat zij anders verliezen in een lidstaat naar keuze kan laten neerslaan.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging om dit ongegrond te verklaren.

Zijns inziens strandt het cassatieberoep al op het verzuim van de (klein)dochter om haar Duitse rechtsmiddelen te gebruiken. Alleen daarom al zijn de Duitse verliezen niet ‘definitief’ in de zin van het arrest Marks & Spencer II.

Met het beroep van X op vertrouwen op de Duitse wetgeving moet zij uiteraard niet in Nederland zijn, maar in Duitsland, waar haar (klein)dochter de formele rechtskracht van de Duitse beschikkingen over zich heeft afgeroepen. Maar ook afgezien daarvan, dus ook materieelrechtelijk, faalt het cassatieberoep.

De Duitse verliezen zijn niet ‘definitief’ in de zin van het arrest Marks & Spencer II, aldus de A-G.

Geen per-elementberoep horizontale verliesverrekening voor ‘Duitse’ verliezen

De conclusie van A-G Wattel handelt over de vraag of Nederland verplicht is verliezen van een in Duitsland gevestigde dochter- en kleindochtermaatschappij ten laste van de in Nederland belastbare winst te laten brengen. Dit, indien deze verliezen op grond van Duitse wetgeving niet langer in Duitsland verrekenbaar zijn als gevolg van een aandeelhouderswijziging bovenin de structuur.

In niet mis te verstane bewoordingen laat de A-G merken dat hij weinig opheeft met zowel het standpunt van belanghebbende als de jurisprudentie van het HvJ over fiscale concernregelingen. Het standpunt van belanghebbende komt er naar zijn mening op neer dat Nederland de lokale nadelen van een buitenlands systeem, voor niet in Nederland onderworpen personen die hun lokale rechtsmiddelen tegen die nadelen verzuimen te gebruiken, zou moeten compenseren ten koste van het Nederlandse recht om belasting te heffen ter zake van winstgevende activiteiten op Nederlands grondgebied. De in zijn ogen slechte, inconsistente en vaak onjuiste of onbegrijpelijke rechtspraak van het HvJ over fiscale concernregelingen biedt voor bijna elk bizar standpunt wel iets te zeggen, waaronder dus het in de ogen van de A-G tamelijk bizarre standpunt van belanghebbende.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
A-G
Datum instantie
20 maart 2020
Rolnummer
19/03443
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:265
Auteur(s)
mr. T.H.J. Verhagen
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2020/1009
Aflevering
30 april 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3223
bwbr0002672&artikel=15&lid=1,bwbr0002672&artikel=15&lid=1,bwbr0002672&artikel=15ae,bwbr0002672&artikel=15ae,bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=54,bwbv0001506&artikel=54

Naar de bovenkant van de pagina