Naheffing parkeerbelasting onterecht; maximale parkeerduur, opbrengstlimiet
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(324)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(30)
Samenvatting
In deze zaak komt Rechtbank Zeeland-West-Brabant tot het oordeel dat de Heffingsambtenaar van de gemeente Breda ten onrechte een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd aan X (belanghebbende).
X heeft onbetwist gesteld dat de maximale parkeerduur in het onderhavige geval 180 minuten bedroeg en dat zij voor deze tijd de parkeerbelasting heeft voldaan. Omdat X niet langer dan 180 minuten mocht parkeren, was zij niet gehouden om ook voor de tijd daarna de parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Naheffing van parkeerbelasting voor die periode is niet mogelijk, omdat de mogelijkheid tot naheffen is beperkt tot de situatie dat de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, (gedeeltelijk) niet is betaald.
Voorts dient de Verordening parkeerbelastingen 2022 onverbindend te worden verklaard wegens overschrijding van de opbrengstlimiet (geraamde opbrengst is 100,7%).
De naheffingsaanslag wordt vernietigd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats 1, belanghebbende (gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 juli 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (met [aanslagnummer] ) opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde en de heffingsambtenaar deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen.
Feiten
2. Aan belanghebbende is vanwege het niet betalen van (voldoende) parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59 ter zake van het parkeren van een auto met [kenteken] op 30 december 2022 omstreeks 15.00 uur aan de Stationslaan te Breda.
2.1. In de naheffingsaanslag is een bedrag aan belasting van € 1,50 (de belasting) en een bedrag aan kosten van de naheffingsaanslag van € 57,50 (de kosten) vastgesteld.
2.2. Op grond van de ‘Verordening parkeerbelastingen Breda 2022’ (de Verordening) bedragen de kosten € 57,90 per naheffingsaanslag. De geraamde opbrengst bedraagt 100,7%.
2.3. De heffingsambtenaar heeft de kosten, na een intern overleg, verlaagd naar € 57,50 per naheffingsaanslag.
2.4. In het ‘Aanwijsbesluit parkeerbelastingen Breda 2022’, geldend van 12 december 2022 tot en met 10 januari 2023 (het aanwijsbesluit), is onder 1.3.1 onder meer het volgende opgenomen:
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd. Daarbij komt de vraag aan bod of naheffing in dit geval mogelijk is en de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering
3.2. De rechtbank overweegt als volgt. In het voor het onderhavige geval geldende aanwijsbesluit (zie 2.4) is bepaald dat de maximale parkeerduur die geldt voor een betreffende parkeerautomaat in acht moet worden genomen. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de maximale parkeerduur in het onderhavige geval 180 minuten bedroeg en dat zij voor deze tijd de parkeerbelasting heeft voldaan. De maximale aanmeldduur van 30 minuten waar de heffingsambtenaar naar verwijst is in dit geval niet van toepassing, omdat het aanwijsbesluit waarin is bepaald dat voor verschillende gebieden/straten een maximale aanmeldduur geldt pas vanaf 11 januari 2023, dus na het opleggen van de naheffingsaanslag, in werking is getreden. Omdat belanghebbende niet langer dan 180 minuten mocht parkeren, was zij niet gehouden om ook voor de tijd daarna de parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank is naheffing van parkeerbelasting voor die periode niet mogelijk, omdat de mogelijkheid tot naheffen is beperkt tot de situatie dat de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, (gedeeltelijk) niet is betaald.
3.3. Ter zake van de opbrengstlimiet overweegt de rechtbank als volgt. In de Verordening is bepaald dat de kosten € 57,90 bedragen. De geraamde opbrengst bedraagt 100,7%. De rechtbank stelt vast dat in dat geval met het in de Verordening vastgestelde bedrag meer kosten in rekening worden gebracht dan is begroot. De heffingsambtenaar heeft ook niet weersproken dat de geraamde opbrengst van 100,7% in strijd is met de wettelijke bepalingen. Naar het oordeel van de rechtbank ontvalt daarmee de wettelijke basis van de Verordening en dient de Verordening onverbindend te worden verklaard. Het is immers in strijd met het legaliteitsbeginsel om een willekeurig bedrag aan kosten ter zake van een naheffingsaanslag parkeerbelasting vast te stellen dat niet op de juiste wijze is vastgesteld en bekendgemaakt.
3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Wettelijke rente
3.5. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt ter zake van het griffierecht en in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting worden vernietigd.
4.1. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting (met een waarde van € 310), 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting (met een waarde van € 875). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.185.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.185 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat, voor zover de vergoeding van het griffierecht en/of de vergoeding van proceskosten niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.