Samenvatting
Deze zaak gaat over een vordering van de Belgische directeur van de douanen en accijnzen tegen het bedrijf DRINKS 52 BVBA en tegen ‘NZ’. Op 15 april 2020 is er een strafonderzoek gedaan naar het bedrijf, specifiek naar de aangifte van verpakkingsheffingen als ‘herbruikbaar’, terwijl dit niet het geval zou zijn. Uit het onderzoek blijkt dat er geen aangiftes zijn gedaan van te betalen accijnzen en/of verpakkingsheffing voor niet-alcoholische dranken. DRINKS 52 BVBA en ‘NZ’ worden op grond hiervan vervolgd, waarbij de verbeurdverklaring van de goederen wordt gevorderd en de veroordeling tot betaling van de tegenwaarde van de aangehaalde goederen.
De veroordeling tot betaling van de tegenwaarde van de verbeurd verklaarde goederen is een praktijk dat is gebaseerd op rechtspraak van de hoogste Belgische rechtscolleges. Uit deze rechtspraak volgt dat de veroordeling tot de tegenwaarde geen strafsanctie is, maar een civielrechtelijk gevolg van de strafrechtelijke veroordeling.
De verwijzende rechter (Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent) wil deze voorschriften getoetst zien aan het Europese douanerecht, omdat het niet zeker is of de verplichting tot betaling van de tegenwaarde van de goederen die het voorwerp zijn van de douanerechtelijke overtreding gekwalificeerd kan worden als bestuurlijke sanctie. Tevens twijfelt de verwijzende rechter of een nationaal voorschrift dat voorziet in een dergelijke regeling, met daar bovenop het opleggen van een financiële sanctie, geoorloofd is in het kader van de eisen die volgen uit het Douanewetboek van de Unie. Hij heeft drie prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.