Geen spaartegoed maar lijfrente; uitkering belast in box 1
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 juni 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in 1993 een product bij de Rabobank afgenomen om te sparen voor later. Het product is in het jaar 2000 ondergebracht in een ander product bij de Rabobank. In 2018 heeft X het met dit product opgebouwde kapitaal ondergebracht in een nieuw product bij ABN AMRO Bank.
ABN AMRO Bank heeft het opgebouwde kapitaal van € 41.181 in 2020 aan X uitgekeerd en heeft daarbij € 21.415 loonheffing ingehouden. X stelt dat de uitkering niet mag worden belast als inkomen in box 1, omdat sprake is van spaartegoeden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt evenwel dat sprake is van een lijfrente. De Inspecteur heeft de opname van het kapitaal terecht als inkomen in box 1 belast.
X heeft een saldoverklaring overgelegd, waaruit volgt dat € 300 aan premies niet eerder in aftrek zijn gebracht. De Rechtbank stelt vast dat de Inspecteur daar al rekening mee heeft gehouden. X maakt niet aannemelijk dat hij meer premies heeft betaald die niet in zijn aangifte als aftrekpost zijn opgenomen.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 december 2022.
1.1. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2020 (de aanslag) afgewezen.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door zijn zoon. Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het verzoek terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft in 1993 een product bij de Rabobank afgenomen om te sparen voor later (product 1).
4.1. Volgens de gegevens van de Rabobank heeft belanghebbende in november 2000 een nieuw product bij de Rabobank afgenomen (product 2). Het met product 1 opgebouwde kapitaal werd ondergebracht in product 2.
4.2. In 2018 heeft belanghebbende het met product 2 opgebouwde kapitaal ondergebracht in een nieuw product bij ABN AMRO bank (product 3).
4.3. Op 31 december 2018 heeft belanghebbende verzocht om een saldoverklaring. De inspecteur heeft met dagtekening 3 januari 2019 een saldoverklaring afgegeven. De saldoverklaring vermeldt:
4.4. ABN AMRO bank heeft het opgebouwde kapitaal van € 41.181 in 2020 aan belanghebbende uitgekeerd. ABN AMRO bank heeft daarbij € 21.415 loonheffing ingehouden.
4.5. Belanghebbende was in 2020 volledig arbeidsongeschikt. Hij ontving een WIAuitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Hij heeft in 2020 de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt.
4.6. Op 23 maart 2023 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV over het jaar 2020 gedaan. De aangifte vermeldt onder de post “pensioen, lijfrente of andere uitkering” de uitkering van ABN AMRO bank en de daarop ingehouden loonheffing. De aanslag is met dagtekening 5 juni 2021 opgelegd waarbij de aangifte van belanghebbende volledig is gevolgd.
4.7. Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt omdat hij vindt dat de uitkering van de ABN AMRO bank niet belast mag worden als inkomen in box 1.
Motivering
Is sprake van spaartegoeden of van een lijfrente?
5. De inspecteur is van mening dat belanghebbende een lijfrenteproduct heeft afgenomen. De opname van het kapitaal is volgens de inspecteur belast met inkomstenbelasting in box 1. Belanghebbende is het daar niet mee eens. Hij vindt dat het gaat om spaartegoeden en die moeten dan ook zo worden belast.
5.1. De inspecteur heeft de volgende stukken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen:
1. Een overzicht van Interpolis waarin staat dat belanghebbende de volgende bedragen heeft betaald:
2. Een overzicht van Interpolis waarin staat dat belanghebbende de volgende bedragen heeft betaald:
3. Een aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1999 waarin staat vermeldt:
Ten slotte heeft de inspecteur aangegeven dat belanghebbende het opgebouwde kapitaal niet heeft aangegeven in box-3.
5.2. Belanghebbende heeft zijn standpunt dat geen sprake is van een lijfrente als volgt onderbouwd. Hij heeft nooit de bedoeling gehad om een lijfrenteproduct af te sluiten. Hij heeft de overeenkomst die ziet op product 2 ook nooit ondertekend. De bank heeft hem verkeerd geïnformeerd en teveel kosten in rekening gebracht. Hij had een zogenoemde woekerpolis. Ook heeft een medewerker van de bank zijn aangiften inkomstenbelasting verzorgd. Ten slotte moest hij van bank wisselen om bij het opgebouwde kapitaal te kunnen.
5.3. De rechtbank overweegt dat zij op basis van de stukken tot het oordeel komt dat er sprake is van een lijfrente. Er blijkt namelijk uit dat belanghebbende premie heeft betaald. In 1999 heeft hij betaalde premie voor lijfrenten in aftrek gebracht. In 2000 is volgens de RABO bank een nieuwe lijfrentepolis afgesloten. In de correspondentie van de RABO bank die de inspecteur heeft overgelegd, blijkt dat belanghebbende jaarlijks een premie verschuldigd is. Dit wijst er allemaal op dat belanghebbende daadwerkelijk een lijfrentepolis heeft afgesloten. Die lijfrente is zoals belanghebbende zelf ook heeft verklaard overgegaan naar de ABN AMRO bank omdat hij niet bij de RABO bank wilde blijven als klant. Uit niets blijkt dat door deze overgang geen sprake meer was van een lijfrente. Immers, belanghebbende heeft pas in 2020 zijn polis af laten kopen. Toen heeft hij weer beschikking gekregen over het kapitaal. Belanghebbende vindt dat hij door de bank verkeerd is ingelicht. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de intenties van belanghebbende en dat hij het kapitaal bedoeld heeft als een manier om geld te sparen. Echter, op basis van de stukken zoals de inspecteur heeft ingebracht is het aannemelijk dat het gaat om een lijfrente. Belanghebbende heeft geen stukken in kunnen brengen in de procedure die dit ontkrachten. De inspecteur heeft de opname van het kapitaal dus terecht als inkomen in box-1 belast.
5.4. De belastingrechter kan geen oordeel geven over de gang van zaken met de RABO bank. Als belanghebbende de RABO bank voor eventuele schade wil aanspreken dan moet hij zich wenden tot de civiele rechter.
Heeft belanghebbende recht op meer aftrek omdat hij betaalde premies niet eerder in aftrek heeft gebracht?
6. Premies die niet eerder in aftrek zijn gebracht kunnen onder voorwaarden alsnog in aftrek worden gebracht. Een van de voorwaarden is dat belanghebbende aannemelijk maakt dat betaalde premies niet eerder in aftrek zijn gebracht. Dat kan bijvoorbeeld door het overleggen van aangiftes over oude belastingjaren. Of door het overleggen van een saldoverklaring.
6.1. Belanghebbende heeft een saldo-verklaring overgelegd waaruit volgt dat € 300 aan premies niet eerder in aftrek zijn gebracht. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur daar al rekening mee heeft gehouden. Voor het overige betwist de inspecteur dat er betaalde premies zijn die niet eerder in aftrek zijn gebracht.
Verder zijn er door belanghebbende geen stukken overgelegd waaruit volgt dat betaalde premies niet eerder in aftrek werden gebracht. Hij heeft aangegeven niet meer over oude stukken te beschikken. De rechtbank heeft daarom aan de inspecteur gevraagd om een kopie van de oude aangiften en aanslagen. De inspecteur heeft aangegeven ook niet meer over de oude stukken te beschikken.
6.2. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat belanghebbende betaalde premies niet eerder in aftrek heeft gebracht. Nu het gaat om een mogelijke aftrekpost, is het aan belanghebbende om stukken in de procedure te brengen die dat aannemelijk maken. Zijn enkele verklaring dat premies niet eerder in aftrek werden gebracht is daarvoor niet voldoende. Dat ook de inspecteur hiervoor niet over stukken beschikt, maakt dit niet anders. Want, zoals gezegd, belanghebbende dient aan de hand van stukken te laten zien dat hij meer premies heeft betaald die niet in zijn aangifte als aftrekpost zijn opgenomen. Belanghebbende heeft dus geen recht op meer aftrek omdat hij betaalde premies niet eerder in aftrek heeft gebracht.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 7 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.