X (belanghebbende) heeft een parkeervergunning voor zijn auto. In korte tijd is zijn auto twee keer voor reparatie naar de garage geweest en had hij telkens een leenauto. X heeft de eerste leenauto op zijn vergunning gezet, maar met het op enig moment terugregistreren van zijn eigen auto is iets niet goed gegaan waardoor hij twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft gekregen. De huidige lijn in de rechtspraak biedt in dit geval geen ruimte voor coulance.
Op de zitting van Rechtbank Oost-Brabant is besproken dat deze Rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft gesteld die er in de kern op neerkomen of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om in een concreet geval maatwerk toe te passen ten aanzien van de kosten van naheffing (8 december 2023, 22/1320, ECLI:NL:RBOBR:2023:5711, NLF 2024/0013, met noot van Wiggers). X had graag gezien dat er in zijn geval ook coulance was toegepast, maar hij vindt het niet nodig dat zijn zaken worden aangehouden totdat de Hoge Raad deze vragen heeft beantwoord. X is er klaar mee en berust erin dat zijn zaken worden afgedaan op grond van de huidige lijn in de rechtspraak.
Dit leidt ertoe dat het beroep ongegrond wordt verklaard.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaken tussen
eiser, uit woonplaats, eiser
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar (gemachtigde: M. Sengers).
Zitting
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Motivering
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 27 mei 2023 omstreeks 19:54 uur en op 5 juni 2023 omstreeks 20:10 uur stond het voertuig van eiser met het kenteken [nummer] geparkeerd in de [adres] in Eindhoven Deze parkeerlocatie is op grond van op grond van de toepasselijke gemeentelijke regelgeving aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. Eiser had op de hiervoor genoemde momenten de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan.
2. De heffingsambtenaar heeft op 13 juni 2023 en 20 juni 2023 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd, beiden bestaand uit € 1,90 parkeerbelasting en € 72,90 kosten naheffing. Met uitspraken op bezwaar van 29 juni 2023 zijn beide naheffingsaanslagen gehandhaafd. Eiser vindt dat niet terecht en heeft daarom beroep ingesteld.
3. Eiser heeft als bewoner van de [adres] een parkeervergunning voor één kenteken. Via de website van de gemeente kan dat kenteken worden gewijzigd. Eiser heeft in de periode van 22 mei 2023 tot 13 juni 2023 op twee afzonderlijke momenten zijn auto naar de garage gebracht en telkens een leenauto meegekregen. Hij heeft de eerste leenauto op 22 mei 2023 op zijn vergunning gezet. Op 13 juni 2023 ontving hij de eerste naheffingsaanslag. Daaruit maakte eiser op dat er met het terugregistreren iets is fout gegaan en hij zet diezelfde dag het kenteken van zijn eigen auto weer op de vergunning. De tweede naheffingsaanslag van 20 juni 2023 was daarmee niet meer te voorkomen, omdat die betrekking had op de (voor de terugregistratie van 13 juni 2023 gelegen) parkeerdatum van 5 juni 2023.
4. In eerdere rechterlijke uitspraken is overwogen dat parkeerbelasting een objectieve belasting is waardoor er in de regel geen ruimte is voor een afweging van persoonlijke omstandigheden of belangen. Er kan wel sprake zijn van overmacht. Van overmacht is alleen sprake in een noodsituatie of spoedeisende situatie, waardoor iemand absoluut, feitelijk en fysiek, verhinderd is om parkeergeld te betalen. Eiser heeft op de zitting gezegd dat in zijn geval van zo’n situatie geen sprake is.
5. Op de zitting is besproken dat deze rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft gesteld die er in de kern op neerkomen of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om in een concreet geval maatwerk toe te passen ten aanzien van de kosten naheffing. Eiser had graag gezien dat er in zijn geval ook coulance was toepast, maar hij vindt het niet nodig dat zijn zaken worden aangehouden totdat de Hoge Raad deze vragen heeft beantwoord. Eiser is er klaar mee en berust erin dat zijn zaken worden afgedaan op grond van de huidige lijn in de rechtspraak.
6. Gelet op wat in punt 4 is overwogen, is de rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 13 juni 2023 en 20 juni 2023 met de uitspraken op bezwaar van 29 juni 2023 terecht heeft gehandhaafd.
Van deze uitspraak wordt een proces-verbaal opgemaakt dat binnen twee weken na vandaag aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst partijen erop dat zij het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dat moet binnen zes weken nadat het proces-verbaal van deze uitspraak door de rechtbank aan partijen is verzonden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier.