X (belanghebbende) oefent zelfstandig een beroep uit.
Rechtbank Gelderland heeft het beroep van X inzake de aanslag IB/PVV 2014 gegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van verletkosten die X heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting voor een bedrag van € 82 (1 uur × € 82).
Het hoger beroep van X was onder meer gericht tegen de door de Rechtbank toegekende vergoeding voor proceskosten. Hij heeft verzocht om een vergoeding voor de vier uur waarin hij door de zitting geen omzet heeft kunnen genereren. Over deze vier uur is in het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting bij Hof Arnhem-Leeuwarden vermeld dat de zitting in de woonplaats van X plaatsvond maar dat hij die dag naar Utrecht moest. Door de zitting kon hij daar pas vier uur later naartoe.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Volgens het Hof is de vergoeding van verletkosten terecht vastgesteld op € 82. Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor, voor zover van belang, het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis, aldus het Hof.
X betoogt in cassatie onder meer dat het Hof had moeten oordelen dat de Rechtbank X een hogere vergoeding van verletkosten had moeten toekennen in verband met de door X gederfde omzet vanwege het in persoon bijwonen van de zitting bij de Rechtbank.
Het aantal uren gedurende welke een zelfstandig beroepsbeoefenaar zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen, is niet zonder meer beperkt tot de tijd die is gemoeid met het onderzoek ter zitting en met de heen- en terugreis, oordeelt de Hoge Raad.
Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet op welke grond(en) het Hof tot het oordeel is gekomen dat het tijdverzuim voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de Rechtbank niet vier uren was, zoals door X opgegeven. Daarmee heeft het Hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. In zoverre treffen de klachten doel.
De zaak is op dit punt verwezen naar Hof Den Bosch. De overige klachten worden met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.
Arrest in de zaak van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2021, nr. 20/00494, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB19/1730) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door P, heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1.1. Belanghebbende oefent zelfstandig een beroep uit. Hij heeft de Rechtbank verzocht om bij gegrondverklaring van het beroep de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Daartoe heeft hij bij de Rechtbank een “Formulier proceskosten” ingediend waarin hij opgave heeft gedaan van onder meer verletkosten, in totaal € 328, in verband met het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank. Het daarmee gemoeide tijdsbeslag heeft belanghebbende gesteld op vier uren.
2.1.2. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van verletkosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting voor een bedrag van € 82 (1 uur x € 82). Omdat belanghebbende woonachtig is in de plaats waar het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, zijn er naar het oordeel van de Rechtbank geen reiskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
2.2. Het hoger beroep van belanghebbende was onder meer gericht tegen de door de Rechtbank toegekende vergoeding voor proceskosten. In het hogerberoepschrift heeft hij gesteld voor die dag vier uur minder te hebben kunnen declareren. In het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting bij het Hof is het volgende vermeld over de bij de Rechtbank verzochte verletkosten:
“Belanghebbende verklaart een vergoeding te wensen voor de vier uur waarin hij geen omzet heeft kunnen genereren. Dat lijkt veel omdat de zitting in zijn woonplaats plaatsvond maar hij moest die dag naar Utrecht. Door de zitting kon hij daar pas vier uur later naartoe.”
2.3. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Met betrekking tot de grief over de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding van verletkosten heeft het Hof overwogen dat verletkosten kosten zijn van tijdverzuim voor, voor zover van belang, het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis. Gelet hierop heeft de Rechtbank volgens het Hof de vergoeding van de verletkosten terecht vastgesteld op € 82.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De klachten betogen onder meer dat het Hof had moeten oordelen dat de Rechtbank belanghebbende een hogere vergoeding van verletkosten had moeten toekennen in verband met de door belanghebbende gederfde omzet vanwege het in persoon bijwonen van de zitting bij de Rechtbank.
3.2. Indien een zelfstandig beroepsbeoefenaar zoals belanghebbende in persoon een onderzoek ter zitting heeft bijgewoond, moet in het algemeen, behoudens bijzondere omstandigheden, worden aangenomen dat hij als gevolg daarvan gedurende een aantal uren zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen en dus omzet heeft gederfd. Het aantal uren gedurende welke een zelfstandig beroepsbeoefenaar zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen, is niet zonder meer beperkt tot de tijd die is gemoeid met het onderzoek ter zitting en met de heen- en terugreis.
3.3. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet op welke grond(en) het Hof tot het oordeel is gekomen dat het tijdverzuim voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de Rechtbank niet vier uren was, zoals door belanghebbende opgegeven. Daarmee heeft het Hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. In zoverre treffen de klachten doel.
3.4. De Hoge Raad heeft ook de overige klachten beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3.5. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover deze de beslissing over de proceskosten betreft,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 134.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2022.