Direct naar content gaan

Samenvatting

De vraag is opgekomen of de inbreng van een onvolwaardige vordering tegen uitgifte van aandelen leidt tot toepassing van artikel 8bd, lid 1, Wet VpB 1969. De feiten van de casus zijn als volgt.

A is een voor de vennootschapsbelasting subjectief vrijgesteld lichaam. A heeft een vordering op zijn 100%-dochtermaatschappij X BV. De vordering heeft een nominale waarde van € 10 miljoen en een waarde in het economische verkeer van nihil. De vordering wordt door A ingebracht tegen uitgifte van aandelen door X BV. Door deze inbreng gaat de vordering-/schuldverbintenis als gevolg van schuldvermenging teniet.

Vraag

Is de inbreng van een onvolwaardige vordering door een subjectief vrijgesteld lichaam tegen uitgifte van aandelen, als gevolg waarvan schuldvermenging optreedt, een verkrijging waarop artikel 8bd, lid 1, Wet VpB 1969 bij de verkrijger van toepassing is?

Antwoord

Nee, artikel 8bd, lid 1, Wet VpB 1969 biedt gezien wettekst en doel en strekking onvoldoende grond voor toepassing op de inbreng van een onvolwaardige vordering door een subjectief vrijgesteld lichaam tegen uitgifte van aandelen, als gevolg waarvan schuldvermenging optreedt.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2023 e.v.
Instantie
Belastingdienst
Datum instantie
29 juni 2023
Rolnummer
KG:011:2023:8
NLF-nummer
NLF 2023/1593
Aflevering
20 juli 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5884
bwbr0002672&artikel=8bd,bwbr0002672&artikel=8bd&lid=1,bwbr0002672&artikel=8bd

Naar de bovenkant van de pagina