KG:041:2024:17 Verdrag NL – BEL, arbeidsartikel, exploitatie van een schip
Publicatiedatum 25-06-2024, 14:32 | Laatste update 25-06-2024, 14:32 | Standpunt
Aanleiding
Verschillende schepen van een in België gevestigde onderneming worden in Nederland ingezet voor het uitbaggeren van wateren alsmede daaraan gerelateerde werkzaamheden zoals het afvoeren van het opgebaggerde materiaal. Een deel van de schepen is slechts op één plek in Nederland actief terwijl andere schepen ingezet worden voor het zowel binnen Nederland als van Nederland naar België afvoeren van het opgebaggerde materiaal.
Vraag
Is op het uitbaggeren en de bijkomende werkzaamheden, zoals het afvoeren van het opgebaggerde materiaal, artikel 15, derde lid, Verdrag Nederland-België (hierna: Verdrag NL-BEL) van toepassing?
Antwoord
Ja. Artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL wijkt af van artikel 15, derde lid, van het OESO Modelverdrag. In het Verdrag NL-BEL ontbreekt in artikel 15, derde lid, de voorwaarde dat sprake moet zijn van exploitatie van een schip in internationaal verkeer.
De kennisgroep concludeert hieruit dat voor toepassing van artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL geen nadere voorwaarden worden gesteld aan de exploitatie van het schip. Dat betekent dat artikel 15, derde lid, Verdrag NL–BEL zowel van toepassing is op de werkzaamheden met betrekking tot het uitbaggeren van de wateren in Nederland als het afvoeren van het opgebaggerde materiaal binnen Nederland dan wel van Nederland naar België.
Volledigheidshalve merkt de kennisgroep op dat voor de toepassing van artikel 8 Verdrag NL-BEL wel sprake moet zijn van exploitatie in internationaal verkeer.
Beschouwing
Artikel 15, derde lid, Verdrag NL–BEL wijst het heffingsrecht over beloningen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, binnenschip of luchtvaartuig exclusief toe aan de verdragsstaat waarin de plaats van werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die dat schip, binnenschip of luchtvaartuig exploiteert.
In relatie tot Zwitserland heeft de Hoge Raad in HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1845, geoordeeld dat onder het belastingverdrag Nederland-Zwitserland 2010 (hierna: Verdrag NL-CHE) sprake is van ‘exploitatie in internationaal verkeer’ als sprake is van het commercieel vervoer van goederen en personen in internationaal verkeer.
In tegenstelling tot het Verdrag NL-CHE ontbreekt in artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL de toevoeging ‘in internationaal verkeer’.
De kennisgroep concludeert hieruit dat voor toepassing van artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL geen nadere voorwaarden worden gesteld aan de exploitatie van het schip. Dat betekent dat artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL zowel van toepassing is op de werkzaamheden met betrekking tot het uitbaggeren van de wateren als het afvoeren van het opgebaggerde materiaal binnen Nederland dan wel van Nederland naar België.
Dat specifiek in relatie tot België uitsluitend de vraag speelt of sprake is van exploitatie van een schip zonder dat vereist is dat deze exploitatie plaatsvindt in het internationale verkeer, blijkt ook uit de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2001/02, 28259, nr. 3, p. 41–42:
"Voorts is in paragraaf 3 neergelegd dat, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, als inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid aan te merken beloningen die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt ter zake van aan boord van een schip, binnenvaartschip of luchtvaartuig in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, slechts belastbaar zijn in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die het schip, binnenvaartschip of luchtvaartuig exploiteert. Deze bepaling, die een exclusieve bronstaatheffing impliceert, is ruimer van opzet dan artikel 8, waarin de heffingsbevoegdheden met betrekking tot de winst die wordt verkregen uit de exploitatie van schepen, binnenvaartschepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer is geregeld; paragraaf 3 omvat immers elke vorm van exploitatie van schepen, binnenvaartschepen en luchtvaartuigen en is niet beperkt tot exploitatie daarvan in internationaal verkeer. Deze «ruime» opzet is in het bijzonder van belang voor de in de binnenvaart voorkomende situatie waarin een binnenvaartschip zowel in als buiten internationaal verkeer wordt geëxploiteerd; paragraaf 3 voorkomt dat in die situatie een splitsing moet worden gemaakt in beloningen die werknemers verkrijgen ter zake van aan boord verrichte werkzaamheden."