Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is de vraag aan de orde of artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de exploitatie van cultuurtechnische bouwwerken als die in het hoofdgeding, door een handelsvennootschap zonder winstoogmerk een economische activiteit in de zin van die bepaling vormt. Deze bouwwerken zijn grotendeels met staatssteun en EU-gelden gefinancierd. Voorts levert de exploitatie ervan slechts geringe inkomsten op.
De Hongaarse fiscus meent dat er geen sprake is van een "economische activiteit", maar het Hof van Justitie (HvJ) denkt daar anders over. Er is wel degelijk sprake van een economische activiteit.
Het is alsdan de taak van de verwijzende rechter om na te gaan of de diensten onder bezwarende titel worden verricht.
In voorkomend geval staat het bovendien aan de verwijzende rechter om na te gaan of het geen volstrekt kunstmatige constructie is die geen verband houdt met de economische realiteit en alleen bedoeld is om een fiscaal voordeel te verkrijgen, aldus het HvJ.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HvJ
Datum instantie
2 juni 2016
Rolnummer
C-263/15
ECLI
ECLI:EU:C:2016:392
bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=8&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina