Direct naar content gaan

Samenvatting

Tweede cassatieberoep naar aanleiding van uitspraak verwijzingshof Amsterdam van 18 april 2017.

X is de Europese hoofdvestiging van een Japans concern dat zich bezighoudt met de productie van en handel in meet- en positioneringsapparatuur. X is moedermaatschappij van een fiscale eenheid waartoe onder meer haar dochtervennootschap A behoort. A verkoopt producten aan B, een in Spanje gevestigde distributeur die aanvankelijk geen onderdeel was van het concern waartoe X behoort.

X heeft ter zake van de vorderingen van A op B in haar commerciële jaarrekening een voorziening opgenomen tot een bedrag van € 6.000.000 en in haar fiscale jaarrekening deze vorderingen met hetzelfde bedrag ten laste van de winst afgewaardeerd. In de aangifte voor het boekjaar 2009-2010 zijn de vorderingen met een bedrag van € 3.500.000 verder afgewaardeerd.

Op 31 maart 2010 heeft een in de VS gevestigde zustervennootschap van X, D (Inc.), voor € 1 alle aandelen in B verworven en heeft D een garantie gegeven ter zake van de verplichtingen van B jegens A. X heeft vervolgens haar vorderingen opgewaardeerd. De Inspecteur heeft de opwaardering als belastbare winst aangemerkt.

In geschil is of de garantie van D voor de vorderingen van X op B onzakelijk is en of de daaruit voortvloeiende opwaardering belastbare winst of informeel kapitaal is.

Na verwijzing door de Hoge Raad moest verwijzingshof Amsterdam (opnieuw) onderzoeken of het voordeel dat is ontleend aan de garantstelling door D geheel of ten dele zijn grond vindt in haar vennootschappelijke betrekkingen. Het verwijzingshof acht aannemelijk dat de garantstelling en het daarmee gepaard gaande voordeel in enige mate zijn grond vindt in de vennootschappelijke betrekkingen. Het voordeel dat zijn grond vindt in de vennootschappelijke betrekkingen wordt door het Hof schattenderwijs vastgesteld op € 1.200.000. Het overige deel heeft het verwijzingshof als belastbare winst gezien omdat D en X een commercieel belang hadden bij het financieel overeind houden van de Spaanse distributeur.

De staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld. Hij acht pro-ratatoerekening aan motieven onjuist; hij acht de opwaardering ofwel geheel winst, ofwel geheel informeel kapitaal. Hij meent dat de opwaardering in casu geheel belast is omdat het voordeel zijn verklaring niet enkel vindt in de vennootschappelijke verhoudingen.

X heeft cassatieberoep ingesteld tegen (onder meer) het oordeel van het verwijzingshof over het meewegen van de commerciële belangen van A en D bij het overeind houden van B.

A-G Wattel concludeert dat de cassatieberoepen van beide partijen gegrond zijn. Hij stelt verwijzing voor voor een onderzoek naar welke garantie gegeven zou zijn in ongelieerde verhoudingen.

Wat eerder geschreven werd

In mijn noot bij de verwijzingsuitspraak van Hof Amsterdam gaf ik aan van mening te zijn dat een informele kapitaalstorting nooit verstrekkender fiscale gevolgen kan hebben dan een formele kapitaalstorting. Wat kleindochter B dus doet met het gestorte kapitaal dat zij via dochter D van moeder F zou hebben gekregen: die vervolguitgaven vallen in beginsel in de belaste sfeer. Als kleindochter B met het verworven vermogen dus haar schulden aan een andere kleindochter A voldoet – die haar vorderingen had afgewaardeerd – dan valt die opwaardering van de vorderingen op B in de belaste sfeer. Zo zou het dus in mijn optiek ook met een infokap van F, via D, in B moeten gaan.

A-G Wattel bespreekt deze zienswijze niet en dat kan diverse oorzaken en betekenissen hebben. Ik ben mij daarvan bewust en houd uit gewoonte met het ergste rekening. Naast de mogelijke vele oorzaken en betekenissen heeft het echter maar één gevolg en dat is dat we niet weten of het echt onzin is. En dat is jammer, want volgens mij stelt de Hoge Raad er prijs op dat de A-G voor hem expliciet het kaf van het koren scheidt.  

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2009-2010
Instantie
A-G
Datum instantie
31 januari 2018
Rolnummer
17/02551
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:120
Auteur(s)
dr. W. Bruins Slot
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/0485
Aflevering
8 maart 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1326
bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina