Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) geniet in 2018 een WAO-uitkering. De aanslag IB/PVV 2018 van X is overeenkomstig de aangifte opgelegd.

X betoogt in beroep en hoger beroep dat hij recht heeft op de arbeidskorting. Hij heeft ter zitting van Hof Den Haag toegelicht dat hij door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken is ingelijfd en de opdracht kreeg om de correspondentie over het vredesproces in het Midden-Oosten met de Israëlische regering en het Israëlische leger te voeren. Ook uit een loonbesluit van het UWV zou blijken dat hij meer dan één werkgever heeft, aldus X.

Hof Den Haag verwerpt dit standpunt. Hoewel in het dossier e-mails van X zijn opgenomen die zijn gericht aan het kantoor van de premier van Israël, acht het Hof niet aannemelijk dat X in opdracht van de minister van Buitenlandse Zaken heeft gewerkt. Ook is geen opgave gedaan door het ministerie van Buitenlandse Zaken van aan X uitbetaald loon. Ook andere bronnen van inkomen zijn niet aannemelijk gemaakt. X heeft geen recht op de arbeidskorting.

Hij maakt ook geen aanspraak op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten. Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad heeft op 18 november 2022 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/01771)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
11 mei 2022
Rolnummer
21/00433
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1090
NLF-nummer
NLF 2022/1505
Aflevering
4 augustus 2022
bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina