Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Nederlander X woont in Spanje en bezit daar een woning die mede gefinancierd is door een hypothecaire lening. Hij geniet geen positieve inkomsten uit Spaanse bronnen. X is dga van een in Nederland gevestigde bv en genoot in 2007 € 77.606 aan inkomen uit die bv. Verder genoot hij een inkomen van € 51.516 voor werkzaamheden voor een in Zwitserland gevestigde GmbH. X stelt dat hij recht heeft op aftrek van de hypotheekrente zonder dat hij een beroep hoeft te doen op de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet IB 2001.

De Hoge Raad twijfelt hoe in deze situatie het Schumacker-arrest moet worden toegepast en heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Volgens A-G Wathelet moet een werkstaat een voor ingezetenen bestemd belastingvoordeel ook toekennen aan een niet-ingezetene die in die staat ongeveer 60% van zijn totale arbeidsinkomsten ontvangt, in de situatie waarin die belastingplichtige niet voor dat voordeel in aanmerking komt in zijn woonstaat omdat hij daar geen toereikend inkomen geniet. Indien een belastingplichtige geen inkomsten van betekenis heeft in zijn woonstaat, zodat deze hem de voordelen in verband met zijn persoonlijke en gezinssituatie niet kan toekennen, moet iedere lidstaat waarin de belastingplichtige werkt negatieve inkomsten pro rata in mindering brengen op de inkomsten die hij belast. Het voorgaande is niet anders wanneer één van de staten waarin de belastingplichtige zijn inkomsten ontvangt geen lidstaat van de Europese Unie is en evenmin een lidstaat van de EER, aldus de A-G.

Inleiding

De beroemde Schumacker-doctrine is kort gezegd van toepassing als de belanghebbende (i) in zijn woonlidstaat geen belastbaar inkomen (van betekenis) heeft verworven (de woonstaateis) en (ii) in de werklidstaat (nagenoeg) zijn gehele belastbare inkomen heeft verworven (de werkstaateis). In dat geval dient de werklidstaat rekening te houden met belanghebbendes persoonlijke en gezinsomstandigheden en hem alle belastingvoordelen toe te kennen die verband houden met diens fiscale draagkracht. De ratio van deze doctrine is te voorkomen dat persoonlijke aftrekposten Unierechtelijk tussen wal en schip vallen.

De zaak X spitst zich toe op de werkstaateis. Anders dan Schumacker heeft X niet (nagenoeg) zijn gehele belastbare inkomen in één andere lidstaat verworven, maar voor 60% in lidstaat Nederland en voor 40% in derde land Zwitserland. De A-G is van mening dat de Schumacker-doctrine in dat geval naar rato moet worden toegepast. Zie voor een treffende samenvatting van zijn betoog r.o. 53 waarin hij de lezer retorisch voorhoudt: ‘Men hoeft zich slechts voor te stellen dat de heer Schumacker, woonachtig in België, halftijds in Duitsland en halftijds in Nederland had gewerkt. Zou de uitzondering dan niet gegolden hebben?’

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
AG HvJ
Datum instantie
7 september 2016
Rolnummer
C‑283/15
ECLI
ECLI:EU:C:2016:638
Auteur(s)
mr. W.F.E.M. Egelie
Belastingdienst Grote ondernemingen
NLF-nummer
NLF 2016/0095
Aflevering
29 september 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB21
bwbr0011353&artikel=2.5,bwbr0011353&artikel=2.5

Naar de bovenkant van de pagina