Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 1973 een ontslagvergoeding van ƒ 215.000 ontvangen, maar hij vindt dat dit bedrag om de volgende redenen niet in de belastingheffing moet worden betrokken:
1. de in de uitspraak op het bezwaarschrift gegeven motivering: ‘dat aan het bezwaar kan worden tegemoetgekomen’ dwingt ertoe, op grond van algemene rechtsbeginselen, de Inspecteur aan zijn uitspraak te houden, zodat aan het bij bezwaarschrift door X uitgebrachte bezwaar geheel dient te worden tegemoetgekomen;
2. het in het belastbare inkomen begrepen bedrag van ƒ 215.000 dat X heeft ontvangen, is in 1973 niet aan belastingheffing onderworpen, maar in 1972, het jaar waarin de kantonrechter de vergoeding heeft toegekend.
Hof Den Bosch heeft X in het ongelijk gesteld. De vergoeding is in 1973 door X ontvangen en derhalve ingevolge artikel 33, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 1964 in dat jaar genoten. De vergoeding was in 1972 niet vorderbaar en tevens inbaar, dan wel toen reeds rentedragend geworden.
A-G van Soest is het met het oordeel van het Hof eens. Het Hof heeft op goede gronden geoordeeld dat het verschuldigd worden van moratoire interessen iets anders is dan ‘rentedragend’ worden in de zin van artikel 33, lid 1, onderdeel a, Wet IB 1964. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1973
Instantie
A-G
Datum instantie
24 februari 1977
Rolnummer
18.209
ECLI
ECLI:NL:PHR:1977:AX3510

Naar de bovenkant van de pagina