X (belanghebbende) dreef tussen 2017 en 2020 een eenmanszaak met een autowasstraat als belangrijkste activiteit. De onderneming stopte op 16 maart 2020. In deze jaren werd een bruto-omzet behaald van € 7.143 (2017), € 7.535 (2018), € 5.876 (2019) en € 2.125 (2020).
De autowasstraat, gelegen naast de woning van X, was geopend op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 11.00 tot 18.00 uur en op zaterdag van 8.30 tot 18.00 uur. Op woensdag en zondag was de autowasstraat gesloten. Een bel in de woning ging af wanneer een auto het terrein opreed, waarna X de autowasstraat in werking zette.
Middels een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 claimt X alsnog zelfstandigenaftrek.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat X voor alle jaren niet heeft voldaan aan het urencriterium en daarom geen recht heeft op zelfstandigenaftrek en dit standpunt wordt door Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd.
X heeft gesteld dat hij in 2019 300 uur en in 2020 195 uur aan zijn onderneming besteedde. Om aan het urencriterium te voldoen, moest hij in 2019 nog 925 uur en in 2020 nog 982 uur aan andere werkzaamheden besteden. Hij kan dit echter niet aantonen, aangezien hij geen urenverantwoording of andere bewijsstukken heeft overgelegd. Voor 2017 en 2018 heeft hij helemaal geen bewijs van het aantal aan de onderneming bestede uren geleverd. De Rechtbank oordeelt daarbij dat het alleen beschikbaar zijn voor de onderneming onvoldoende is om aan het urencriterium te voldoen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaken tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 april 2023, die betrekking hebben op de afgewezen verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2017 tot en met 2020. In die uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2020 geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
1.1. De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2020 recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Uitsluitend komt daarbij aan bod of voor deze jaren aan het urencriterium is voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de jaren 2017 tot en met 2020 aan het urencriterium heeft voldaan. Dit betekent dat belanghebbende voor deze jaren geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. De aanslagen IB/PVV en Zvw worden niet verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende drijft in de jaren 2017 tot en met 2020 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan (onder meer) uit de exploitatie van een autowasstraat. Belanghebbende heeft sinds 16 maart 2020 geen ondernemingsactiviteiten meer ondernomen.
3.1. Belanghebbende kwalificeert in de jaren 2017 tot en met 2020 als ondernemer voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Belanghebbende heeft in deze jaren met de exploitatie van de autowasstraat bruto omzetten behaald van € 7.143 (2017), € 7.535 (2018), € 5.876 (2019) en € 2.125 (2020).
3.2. De autowasstraat bevindt zich naast de woning van belanghebbende, op hetzelfde terrein. De autowasstraat is geopend op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag tussen 11.00 uur en 18.00 uur, en op zaterdag tussen 8.30 uur en 18.00 uur. Op woensdag en zondag is de autowasstraat gesloten. Wanneer er een auto het terrein oprijdt voor een wasbeurt gaat in de woning van belanghebbende een bel af, zodat belanghebbende erop wordt geattendeerd dat er een klant is. Belanghebbende zet vervolgens de autowasstraat in werking.
3.3. De overige werkzaamheden die belanghebbende in het kader van de onderneming heeft verricht bestaan onder meer uit het schoonmaken en onderhouden van het terrein, de wasinstallaties en de gebouwen, en het bijhouden van de dagelijkse administratie.
3.4. In 2019 heeft belanghebbende een tweedehands installatie voor wasplaatsen gekocht die hij zelf heeft schoongemaakt en gerepareerd.
3.5. Belanghebbende heeft voor de betreffende jaren aangiften IB/PVV ingediend en daarbij winst uit onderneming in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft geen zelfstandigenaftrek geclaimd.
3.6. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 tot en met 2020 overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
3.7. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen en heeft voor betreffende jaren opnieuw aangiften IB/PVV ingediend, waarbij hij de zelfstandigenaftrek in mindering op de winst uit onderneming heeft gebracht. Omdat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 tot en met 2020.
3.8. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
Motivering
4. De zelfstandigenaftrek wordt alleen verleend aan de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Aan het urencriterium is voldaan als gedurende een kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming worden besteed. In verband met de coronacrisis heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat voor de beoordeling van het urencriterium ondernemers in de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 worden geacht ten minste 24 uur per week aan de onderneming te hebben besteed. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium heeft voldaan.
4.1. De rechtbank overweegt als volgt. Als tijd die in beslag wordt genomen door werkzaamheden die aan een onderneming worden besteed geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De wijze waarop een onderneming wordt gedreven wordt in beginsel bepaald door de ondernemer. Het gaat daarbij niet om werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij in 2019 in totaal 300 uur en in 2020 in totaal 195 uur aan zijn onderneming heeft besteed in verband met de werkzaamheden aan de tweedehands installatie voor wasplaatsen. Als de rechtbank de door belanghebbende gestelde (directe) uren al aannemelijk acht, dan moet belanghebbende, om aan het urencriterium te voldoen, in 2019 ten minste 925 uur en in 2020 ten minste 982 uur aan andere werkzaamheden (indirecte uren) voor zijn onderneming hebben besteed, zoals het schoonmaken en onderhouden van het terrein, de gebouwen en de wasinstallaties, en het bijhouden van de dagelijkse administratie. Belanghebbende heeft geen urenverantwoording of andere stukken overgelegd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat hij deze (directe en indirecte) uren aan zijn onderneming heeft besteed. Voor wat betreft de jaren 2017 en 2018 heeft belanghebbende in het geheel niets overgelegd en heeft hij daarmee de bestede uren ook niet aannemelijk gemaakt. Een overzicht van het stroomverbruik over een periode van twee weken in 2019, dat volgens belanghebbende ook geldt voor andere jaren, en een berekening van het aantal klanten op basis van de behaalde omzet, is daartoe onvoldoende. Het betoog van belanghebbende dat hij aan het urencriterium voldoet omdat hij gedurende de openingstijden bereikbaar moet zijn voor zijn onderneming volgt de rechtbank niet. Dit betoog miskent namelijk dat het feitelijk drijven van een onderneming meer inhoudt dan het zich beschikbaar houden voor de onderneming. Belanghebbende heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de jaren 2017 tot en met 2020 aan het urencriterium heeft voldaan.
4.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aan het urencriterium heeft voldaan. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek over de jaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank laat de aanslagen IB/PVV en Zvw dan ook in stand.
4.4. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 tot en met 2020 in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.