Direct naar content gaan

Samenvatting

De directeur van een gemeentelijke basisschool bewoont sinds 1970 een dienstwoning. In 1996 was de economische huurwaarde van die woning fl 863,75 terwijl de gemeente voor het gebruik ervan maandelijks slechts fl. 451 op zijn loon inhield. De inspecteur had het verzoek van de directeur om krachtens het bepaalde in artikel 11, lid 4 Uitvoeringsregeling LB de besparing, die het genot van de dienstwoning hem opleverde, op 15% van zijn netto besteedbare inkomen vast te stellen, afgewezen. Het hof had de directeur in het gelijk gesteld. Het hof had berekend dat de economische huurwaarde de besparing van de directeur met meer dan 25% overschrijdt. De staatssecretaris bestrijdt deze uitspraak allereerst met de stelling dat nu artikel 11, lid 4 Uitvoeringsregeling spreekt van "aantonen" de directeur aan een zware bewijslast onderworpen is. Dat standpunt verwerpt de Hoge Raad, omdat daarvan alleen sprake is als de wet de term "doen blijken" gebruikt. Het Hof is bij zijn uitspraak uitgegaan van het statische gegeven dat huurders in de financiƫle omstandigheden van de directeur in het gebied van Groot-Amsterdam gemiddeld 14,2% van hun netto-jaarinkomen aan huur uitgeven, terwijl de eigen woning aan de bewoner ( exclusief de onderhoudskosten van de eigen woning) 12,8% van dat inkomen kost. Het verzet van de staatssecretaris daartegen verwerpt de Hoge Raad. Het Hof behoeft niet van "extra duur wonenden" uit te gaan.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1996
Instantie
HR
Datum instantie
26 mei 1999
Rolnummer
34.230
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA2766
bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=67d&lid=1,bwbr0002320&artikel=67e&lid=1,bwbr0002320&artikel=67f&lid=1,bwbr0002629&artikel=37e

Naar de bovenkant van de pagina