Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Op basis van een regionaal vastgestelde regeling hebben de inwoners van de Italiaanse regio Friuli-Venezia Giulia recht op een prijsverlaging voor benzine en dieselolie ‘aan de pomp’. In het kader van de uitvoering van deze regeling schieten de brandstofleveranciers het bedrag van de prijsverlagingen voor aan de exploitanten van de verkooppunten en verzoeken zij deze regio vervolgens om teruggave ervan.

Volgens de Europese Commissie (de Commissie) komt deze regeling neer op een onrechtmatige verlaging van de accijnzen in de vorm van een teruggave, die inbreuk maakt op het beginsel van een minimumbelasting en van één enkele belasting per product en per gebruik op het gehele grondgebied van de Italiaanse Republiek (Richtlijn 2003/96, tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit).

Daarom heeft de Commissie aan het HvJ verzocht om vast te stellen dat Italië de op hem rustende bepalingen van deze richtlijn niet is nagekomen.

Na eraan te hebben herinnerd dat de bewijslast voor niet-nakoming op de Commissie rust, legt A-G De la Tour in deze conclusie uit waarom zijns inziens het onderhavige beroep moet worden verworpen.

Op 16 juli jl. heeft A-G de la Tour het Europese Hof van Justitie (HvJ) geadviseerd over de vraag of een Italiaanse regionale kortingsregeling voor tanken aan de pomp in strijd is met de EU-richtlijn. Het gaat mijns inziens in deze procedure meer om de bewijslast dan om de inhoud.

Achtergrond

De zaak speelt zich af in de Italiaanse regio Friuli-Venezia Giulia. Een regio in het noordoosten van Italië, grenzend aan onder andere Slovenië. Om te voorkomen dat men zich naar Slovenië zou verplaatsen om daar de auto tegen een gunstigere prijs vol te tanken, is er een regionale regeling in het leven geroepen die voorziet in een vaste bijdrage per liter voor de aankoop van benzine en dieselolie. De exploitanten van de benzinestations kennen de verlaging van de prijs toe aan degene die komt tanken aan de pomp. De regionale overheid betaalt de bijdragen aan de exploitanten terug.

Het geschil spitst zich toe op de kwalificatie van de bijdrage voor de aankoop van motorbrandstoffen. De Europese Commissie stelt dat het gaat om een verlaging van de accijns in de vorm van teruggave, terwijl Italië (ondersteund door Spanje) betwist dat er enig verband bestaat tussen de door de brandstofleveranciers aanvankelijk betaalde accijns en de bijdrage. De Commissie meent dat Italië de op haar rustende verplichtingen uit de Europese Richtlijn niet is nagekomen. Deze richtlijn vereist dat een minimumbelastingniveau en één enkel belastingniveau per product en per gebruik op het gehele grondgebied van een lidstaat in acht worden genomen. Op basis van de richtlijn is er de mogelijkheid om vrijstellingen, verlagingen en differentiëringen van het belastingniveau op accijnsgoederen toe te passen, maar om in een bepaald gebied een gedifferentieerd tarief te kunnen toepassen moet een lidstaat wel om een machtiging verzoeken. Dit heeft Italië niet gedaan.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Milieu- en energieheffingen
Belastingtijdvak
1995 – heden
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
16 juli 2020
Rolnummer
C‑63/19
ECLI
ECLI:EU:C:2020:596
Auteur(s)
mr. M. Betjes
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2020/1902
Aflevering
3 september 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3664

Naar de bovenkant van de pagina