In de arresten Van der Weegen-Pot en Deka heeft het HvJ de-factobelemmeringen op fiscaal terrein onderkend. Deze arresten laten zien dat het HvJ zijn jurisprudentie op fiscaal terrein in lijn heeft gebracht met zijn markttoegangsjurisprudentie binnen andere rechtsgebieden. De de-factobelemmering ziet op verboden nationale zonderonderscheidmaatregelen. Bij deze nationale maatregelen wordt geen direct noch indirect onderscheid gemaakt naar nationaliteit, maar werkt de betreffende maatregel de facto nadelig in grensoverschrijdende situaties. Ook deze zonderonderscheidmaatregelen kunnen een verboden beperking van het vrije verkeer binnen de EU inhouden. In dit artikel bespreekt Erik Ros de markttoegangsjurisprudentie en gaat hij in op de vraag of de markttoegangstest onderscheidend vermogen heeft om te bepalen welke nationale regels wél of niet onder de reikwijdte van de vrijverkeersbepalingen vallen. Het antwoord op deze vraag gaat in de kern over de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten.
Het heffen van directe belasting is een soeverein recht van elke lidstaat van de EU. Lidstaten moeten deze bevoegdheden in overeenstemming met het Unierecht uitoefenen. De eerste beperking voor lidstaten brengt mee dat zij deze bevoegdheden niet mogen uitoefenen op een manier die negatief
Fiscale maatregelen van lidstaten die een (in)direct onderscheid naar nationaliteit maken, zijn in beginsel verboden onder de verkeersvrijheden. Bij directe discriminatie is sprake van voorwaarden die een direct onderscheid naar nationaliteit bevatten. Bij indirecte discriminatie wordt een onderscheid gemaakt tussen een binnenlandse en grensoverschrijdende situatie niet direct op basis van nationaliteit, maar door een ander neutraler criterium, zoals woonplaats.