Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft de Inspecteur op 8 april 2014 verzocht aan haar een voorlopige aanslag vpb 2013 op te leggen naar een belastbaar bedrag van € 40.000.000. De Inspecteur heeft op 25 april 2014 overeenkomstig het verzoek van X de voorlopige aanslag opgelegd. X heeft de Inspecteur op 19 juni 2014 verzocht aan haar een nadere voorlopige aanslag vpb 2013 op te leggen naar een belastbaar bedrag van € 45.885.000. De Inspecteur heeft X bij elektronisch bericht van 28 juni 2014 geïnformeerd dat een nadere voorlopige aanslag vpb 2013 (de nadere voorlopige aanslag) is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 45.885.000. De nadere voorlopige aanslag is opgelegd met dagtekening 5 juli 2014. Daarbij is bij beschikking € 15.509 aan belastingrente in rekening gebracht, berekend over de periode 1 juli 2014 tot en met 16 augustus 2014.

Voor Rechtbank Den Haag was in geschil of de Inspecteur ter zake van de nadere voorlopige aanslag terecht belastingrente in rekening heeft gebracht. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de Inspecteur op grond van het zorgvuldigheids- en/of het evenredigheidsbeginsel was gehouden de in rekening gebrachte belastingrente kwijt te schelden. Voor de Rechtbank was niet in geschil dat de belastingrente op grond van de wettelijke bepalingen tot het juiste bedrag is berekend en dat de Inspecteur de nadere voorlopige aanslag voortvarend heeft opgelegd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de voorlopige aanslag op 28 juni 2014 materieel is vastgesteld er niet toe leidt dat de Inspecteur op grond van het evenredigheids- en/of zorgvuldigheidsbeginsel zou zijn gehouden die voorlopige aanslag een dagtekening te geven van 30 juni 2014.

Tegen dit oordeel heeft X (sprong)cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het in artikel 3:4 Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, meebrengen dat onder omstandigheden geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vgl. HR 28 maart 2001, 35.968, ECLI:NL:HR:2001:AB0764, r.o. 3.3 en HR 25 september 2009, 07/13362, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524, r.o. 3.5). De door de Rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, hoefde dit de Inspecteur evenwel geen reden te geven in het onderhavige geval van het in rekening brengen van belastingrente af te zien dan wel de in rekening te brengen belastingrente te beperken. Het oordeel van de Rechtbank is derhalve juist, aldus de Hoge Raad.

Regeling belastingrente

De invoering van de belastingrente als vervanger van de heffingsrente per 1 januari 2013 heeft veel stof doen opwaaien. De belastingrenteregeling heeft inmiddels ook tot de nodige procedures over in rekening gebrachte belastingrente geleid. De compensatiegedachte, waarop de regeling van de heffingsrente was gebaseerd, is naar de achtergrond verdwenen. In antwoord op Kamervragen heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij zich goed kan voorstellen dat er belastingplichtigen zijn die de regeling belastingrente onrechtvaardig vinden, omdat de Belastingdienst minder vaak toekomt aan het vergoeden van rente dan in het verleden. Reden hiervoor is dat is aangesloten bij de gekozen systematiek in de Awb dat een bestuursorgaan rente vergoedt vanaf het moment dat het bestuursorgaan in verzuim is. Uit de beantwoording van de Kamervragen volgt ook dat door de huidige renteregeling het sparen bij de fiscus verleden tijd is. Uit de in de antwoordbrief opgenomen opstelling van door de Belastingdienst ontvangen en vergoede belastingrente over de jaren 2012-2016 (inclusief heffingsrente volgens de oude regeling) volgt dat er in 2012 € 56 miljoen meer rente door de Belastingdienst werd ontvangen dan vergoed en dat dit bedrag in 2016 is opgelopen naar € 464 miljoen. Het hoge rentepercentage (ten minste 4% voor de IB en ten minste 8% voor de vpb) maakt het gevoel van onrechtvaardigheid alleen nog maar groter. De belastingrenteregeling wordt tegenwoordig daarom ook wel ‘het spaarvarken van de fiscus’ genoemd.

Dat het door een belastingplichtige te betalen bedrag aan belastingrente onder de huidige belastingrenteregeling snel kan oplopen, blijkt uit dit arrest. De periode waarover de belastingrente wordt berekend vangt aan op de eerste dag van de zevende maand na afloop van het tijdvak waarover de vennootschapsbelasting wordt geheven (in deze zaak 1 juli 2014). De belastingrente wordt (ook) berekend over de betalingstermijn van de aanslag (artikel 30f, lid 1, AWR jo. artikel 5, lid 1, AWR en artikel 9, lid 1, IW 1990). In de onderhavige zaak was de (voorlopige) aanslag opgelegd met dagtekening 5 juli 2014. Daardoor werd er een bedrag van € 15.509 aan belastingrente in rekening gebracht over de periode 1 juli 2014 tot en met 16 augustus 2014. Belanghebbende vroeg op 19 juni 2014 om de nadere (hogere) voorlopige aanslag. Bij elektronisch bericht van 28 juni 2014 informeerde de Inspecteur belanghebbende dat aan haar verzoek was voldaan. De voorlopige aanslag is uiteindelijk gedagtekend op 5 juli 2014.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
15 december 2017
Rolnummer
16/05072
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:3126
Auteur(s)
mr. C.M. Bergman
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn
NLF-nummer
NLF 2018/0021
Aflevering
4 januari 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1065
bwbr0002320&artikel=30f,bwbr0002320&artikel=30f&lid=1,bwbr0002320&artikel=30f,bwbr0002320&artikel=30fc&lid=1,bwbr0002320&artikel=30fe&lid=2,bwbr0002672&artikel=27,bwbr0002672&artikel=27

Naar de bovenkant van de pagina