Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X is in 2013 de eigendom geleverd van een onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een voormalig woonhuis en een daarmee verbonden voormalige stal. De stal is in 2008 en 2009 ingrijpend verbouwd op basis van een bouwtekening en bouwvergunning voor een woonhuis, waarbij echter de indeling van de stal op enkele punten is gewijzigd ten opzichte van de bouwtekening. Na de verbouwing heeft het pand niet als woning gediend, maar is het als kantoor in gebruik genomen met een tijdelijke vrijstelling van de gemeentelijke woonbestemming.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de onroerende zaak als woning kwalificeert omdat deze naar zijn aard is bestemd voor bewoning. Dat de onroerende zaak feitelijk wordt gebruikt als kantoor doet daaraan niet af. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de aard van de onroerende zaak, en bij twijfel daarover de op de onroerende zaak van toepassing zijnde bestemming, van belang zijn voor de toepassing van artikel 14, lid 2, Wet BRV.

De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld. Hij voert aan dat het Hof heeft miskend dat het pand op het moment van de juridische overdracht een niet voor bewoning geschikte kantoorruimte was.

De Hoge Raad overweegt dat de wetgever in artikel 14, lid 2, Wet BRV noch elders nader heeft omschreven wat bij de toepassing van dit wettelijke voorschrift moet worden verstaan onder ‘woning’. Uit de wetsgeschiedenis kan slechts worden opgemaakt dat de wetgever voor ogen had bij de heffing van overdrachtsbelasting voor het lage tarief in aanmerking te laten komen het bouwwerk dat ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’.

De vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’ dient te worden beantwoord met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zo veel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf, aldus de Hoge Raad. Dit wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken. Met een pand dat oorspronkelijk is gebouwd voor bewoning wordt in dit verband gelijkgesteld een pand dat oorspronkelijk voor ander gebruik dan bewoning is ontworpen maar door latere verbouwing naar zijn aard tot woning is bestemd. Indien toepassing van deze regels niet leidt tot een duidelijke slotsom, komt mede betekenis toe aan de publiekrechtelijke bestemming, oordeelt de Hoge Raad.

Gelet op het voorgaande is het Hof niet van onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
24 februari 2017
Rolnummer
16/04101
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:295
NLF-nummer
NLF 2017/0493
Aflevering
9 maart 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB350
bwbr0002740&artikel=14,bwbr0002740&artikel=14&lid=2,bwbr0002740&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina