Direct naar content gaan

Samenvatting

X was in loondienst werkzaam bij de politie. In 1981 en 1986 heeft hij bij de uitoefening van politiewerkzaamheden ernstig letsel opgelopen (hierna: de incidenten). In 2007 is bij X een tumor geconstateerd, hetgeen heeft geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid en ontslag in 2012. In 2012 is aan X door zijn werkgever een nettobedrag van € 15.000 uitgekeerd in verband met de twee incidenten.

Volgens de Inspecteur is de uitkering (van bruto € 25.862,06) belast, maar Hof Arnhem-Leeuwarden was het daarmee niet eens. Volgens het Hof behoort de schadevergoeding weliswaar tot het loon in de zin van artikel 10 Wet LB 1964, maar vormde zij een vergoeding die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren (artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet LB 1964 (tekst 2010) jo. artikel 15, aanhef en onderdeel b, Wet LB 1964).

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

De werkgever heeft blijkens de vaststellingen van het Hof de vergoeding aan X toegekend ter compensatie van diens leed als gevolg van de incidenten die tijdens de uitoefening van de dienstbetrekking hebben plaatsgevonden en de omstandigheid dat diens loopbaanontwikkeling daardoor sterk is gestagneerd. Deze vaststellingen laten geen andere conclusie toe dan dat X als gevolg van de incidenten naast leed een vermindering van arbeidskracht heeft ondervonden, die heeft geleid tot een sterke stagnatie van zijn loopbaanontwikkeling en dat het bedrag dat de werkgever uit dien hoofde aan X deed toekomen, strekt tot vergoeding van deze immateriële schade en dit verlies aan arbeidskracht. Een dergelijke vergoeding vindt niet zozeer haar grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt (vgl. HR 29 juni 1983, 21.435, ECLI:NL:HR:1983:AW9439). Het Hof is daarom, wat er zij van de daartoe gebezigde overwegingen, terecht tot de slotsom gekomen dat de uitkering ten onrechte in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken.

Conform Conclusie A-G Niessen.

Loonbegrip en causaliteit

In dit arrest en het arrest van dezelfde datum met nummer 16/04052 gaat het om één van de drie pijlers van de loonbelasting, het loon. Meer in het bijzonder gaat het om de causaliteitsvraag ter zake van het loonbegrip. In een noot over deze causaliteitsvraag dient het Smeerkuil-arrest te worden genoemd. Op basis van dit richtinggevende arrest is duidelijk dat niet de bron de in dienstbetrekking verrichte arbeid is, maar de dienstbetrekking zelf. De leer van de finaliteit, waar enkel loon is dat de werkgever betaalt ter beloning van verrichte arbeid, is dan ook niet de juiste. Echter, niet alles dat uit die dienstbetrekking wordt genoten is ook loon (de zogenoemde leer van de conditio sine qua non). Zoals Van Dijck aangeeft in zijn noot bij het Smeerkuil-arrest gaat het met name om een afbakeningsvraagstuk. Het Smeerkuil-arrest geeft aan dat dient te worden beoordeeld of het genoten voordeel ‘zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking’. Anders gezegd: is het genoten voordeel voldoende toe te rekenen aan de dienstbetrekking? Het enkele gegeven dat de dienstbetrekking de werknemer in staat stelde het voordeel te ontvangen, is op zich niet voldoende. Ook kan het zo zijn dat een andere relatie (bijvoorbeeld crediteur-debiteurrelatie) overheerst en dat het voordeel dus meer aan die relatie is toe te rekenen dan aan de dienstbetrekking.

Immateriële schadevergoeding

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
31 maart 2017
Rolnummer
16/01727
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:529
Auteur(s)
mr. S. Spauwen
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2017/0784
Aflevering
13 april 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB403
bwbr0002471&artikel=10,bwbr0002471&artikel=10&lid=1,bwbr0002471&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina