Direct naar content gaan

Samenvatting

De inspecteur stelt dat een belastingplichtige een bankrekening in Zwitserland aanhoudt en heeft na hierover met de belastingplichtige te hebben gecorrespondeerd navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd. In cassatie is in geschil of de verlengde navorderingstermijn als bedoeld in artikel 16, lid 4, AWR in strijd is met het EG-recht in geval van aanhouden van een bankrekening in Zwitserland, een zogenoemd derde land.
De Hoge Raad beslist conform het arrest van het Europese Hof van Justitie (EHvJ) van 11 juli 2009, X en E.H.A. Passenheim-van Schot, C-155/08, BNB 209/222.
Na het verkrijgen van aanwijzingen van het bestaan van de in het buitenland aangehouden spaartegoeden, moet het tijdsverloop worden aanvaard dat noodzakelijkerwijs is gemoeid met (i) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting, en tevens (ii) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van een aanslag aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking staan.
De belastingplichtige had bij het Hof echter niet gesteld dat de inspecteur de vijfjaarstermijn verder heeft overschreden dan noodzakelijk was. Het cassatieberoep wordt daarom ongegrond verklaard.
Ook is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, zodat de boeten niet worden verminderd.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1992 - 1993
Instantie
HR
Datum instantie
9 april 2010
Rolnummer
07/10306
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BJ8465
ECLI:NL:PHR:2010:BJ8465
bwbid=bwbr0&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina