Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Verwijzingsuitspraak naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2006, nr. 42.427.
Bij een instelling voor hoger beroepsonderwijs studeren de studenten doorgaans af op een bedrijfsonderzoek. In 1996 heeft de instelling een onderstichting opgericht, die zij in feite beheerst, die zij financiert en waarvan de financiële resultaten volledig in haar administratie zijn opgenomen. Die onderstichting regelt sindsdien de contacten met het bedrijfsleven waartoe ook die afstudeerprojecten behoren. De onderwijsinstelling vindt dat zij tezamen met die onderstichting één ondernemer is. Om als één ondernemer te worden erkend heeft de instelling al eens een op artikel 7, lid 4 Wet op de omzetbelasting (Wet OB) gebaseerd verzoek voor een fiscale eenheid gedaan maar dat was door de inspecteur afgewezen. De onderwijsinstelling en de onderstichting bewijzen elkaar namelijk onderling diensten, waarvoor zij zich laten betalen. Dat was ook de voornaamste reden waarom het Hof de twee zelfstandige rechtspersonen niet als één ondernemer aanmerkte. Het Hof kwam voorts aan een zelfstandig oordeel over de vraag of de onderwijsinstelling en de onderstichting in de zin van artikel 7, lid 4 Wet OB één ondernemer zijn niet toe, omdat de daarop betrekking hebbende afwijzende beschikking onherroepelijk was geworden en er sindsdien geen wijziging in de onderlinge verhouding was gekomen. Dit oordeel werd op 6 juni 2006 (nr. 42.427) door de Hoge Raad gecasseerd. Belastingplichtigen die belang hebben bij een beschikking inzake een fiscale eenheid moeten zich er in een procedure op kunnen beroepen dat zij als één belastingplichtige moeten worden aangemerkt op grond van de stelling dat zij in het tijdvak waarop de aanslag betrekking heeft, in financieel, organisatorisch en economisch opzicht nauw met elkaar verbonden zijn. In dat geval dient de juistheid van die stelling te worden beoordeeld. Dat geldt ook wanneer de inspecteur een afwijzende beschikking heeft gegeven (die onherroepelijk is geworden). De zaak werd daarop verwezen. Het verwijzingshof komt tot de conclusie dat er sprake is van een financiële verwevenheid tussen de instelling en de onderstichting en kent de fiscale eenheid alsnog toe.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
Hof Arnhem
Datum instantie
29 december 2006
Rolnummer
06/00239
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6608

Naar de bovenkant van de pagina