Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(102)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Op 15 december 1999 verkoopt een dga een reeds aan zijn BV verhuurd casco van een kantoorpand aan zijn twee kinderen voor omgerekend 1.174.805 euro. Zij blijven onder verlening van hypotheek op het pand de koopsom schuldig. De looptijd van de schuld is 20 jaar en de rente bedraagt 5,5%. De dga draagt de vordering op zijn kinderen vervolgens over aan zijn BV ter aflossing van een debetstand. In 2003 wordt een huurovereenkomst voor 15 jaar met de kinderen opgemaakt die terugwerkt tot 1 januari 2000, waarbij de huur wordt vastgesteld op 108.907 euro per jaar. De huur wordt vanaf 2001 geïndexeerd. De kinderen geven voor 2001 zowel in Box 1 als in Box 3 een inkomen van nihil aan. Onder deze omstandigheden oordeelt het Hof (anders dan de Rechtbank) dat er sprake is van een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke ter beschikkingstelling van het pand aan de BV. Het rekent het pand tot het resultaat uit overige werkzaamheden.

De Hoge Raad heeft op 15-10-2010 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 09/02120)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
16 april 2009
Rolnummer
08/00054
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1981
bwbid=bwbr0&artikel=3.92

Naar de bovenkant van de pagina