Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een enig aandeelhouder van een holding heeft op 31 december 1996 via statutenwijziging de 464 gewone aandelen van nominaal fl. 87 gesplitst in één gewoon aandeel van nominaal fl. 1 en 40.454 niet-cumulatief preferente aandelen van nominaal fl.1. Daarnaast werden 40.454 winstbewijzen (zonder nominale waarde) uitgegeven. De winstaanspraken van de winstbewijzen waren per winstbewijs gelijk aan die van het ene gewone aandeel, waardoor de aanspraken op de winst van de holding nagenoeg geheel op de winstbewijzen overgingen. Ook op 31 december 1996 draagt de enig aandeelhouder alle aandelen aan een stichting over. Terzake daarvan geeft hij een aanmerkelijk belangwinst aan van fl. 8. Vervolgens draagt de (voormalige) enig aandeelhouder op 30 december 1997 de winstbewijzen over aan een coöperatie waarvan hij, de leden van zijn gezin en de stichting lid zijn. Op dezelfde dag draagt de stichting haar aandelen in de holding aan de coöperatie over. Terzake van de overdracht van de winstbewijzen aan de coöperatie geeft de man geen aanmerkelijk belangwinst aan. Voor zover van belang volgt de inspecteur de aangifte waaruit een verlies blijkt. Eind 2003 legt hij terzake van de vervreemding van de winstbewijzen een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van fl. 18.478.361 op. Hof Den Haag vernietigt de navorderingsaanslag echter. In de aangiften 1996 en 1997 zijn zoveel gegevens omtrent de onderhavige gang van zaken verstrekt dat de inspecteur door de aangifte zonder nader onderzoek te volgen, niet meer over een nieuw feit voor navordering beschikt. Ook kan er geen sprake zijn van kwade trouw, omdat geen gegevens waren verzwegen.
Het Hof heeft voorts geconcludeerd dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden met in totaal drie jaar en heeft de enig aandeelhouder daarom een schadevergoeding toegekend van 3000 euro.
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld.
Voor wat betreft de opgelegde navorderingsaanslag bevestigt de Hoge Raad het oordeel van het Hof; de inspecteur heeft zijn rechten verspeeld.
Voor wat betreft de toegekende schadevergoeding wordt de zaak echter verwezen. De rechter dient bij een toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaarfase- en de beroepsfase.
Voor de bezwaarfase geldt in beginsel een redelijke termijn van zes maanden en voor de beroepsfase bedraagt die termijn in beginsel 18 maanden (behoudens bijzondere omstandigheden). Het Hof heeft dit miskend, aldus de Hoge Raad.
Conform conclusie A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1997
Instantie
HR
Datum instantie
30 november 1999
Rolnummer
11/04270
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX6666
ECLI:NL:PHR:2012:BX6666
bwbid=bwbr0&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina