Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man exploiteerde in 2000 een veehouderij. Hij hield in dat jaar tevens een aantal paarden in privé. De agrariër heeft in dat jaar een perceel agrarische grond verkocht aan een BV en bedongen dat hij die grond nog 73 maanden voor agrarische doeleinden mag gebruiken. Met de inspecteur heeft hij bij wijze van compromis afgesproken dat hij de landbouwvrijstelling mag toepassen, maar dat de inspecteur de bij de verkoop behaalde boekwinst (bestemmingswijzigingswinst) mag navorderen als binnen die 73 maanden het gebruik van die grond aan het landbouwbedrijf wordt onttrokken. De agrariër is begin 2003 op een nieuwe locatie een “paardenopfok-, -africht- en -pensionstal” gestart. De nieuwe locatie is verkregen door een ruil van de resterende grond met grond van de gemeente. De bedrijfsactiviteiten bestonden vanaf dat moment alleen nog uit het (op)fokken van paarden (hierna: de stoeterij), het houden van sportpaarden en het bieden van onderdak aan pensionpaarden.
Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur de bestemmingswijzigingswinst op basis van het compromis alsnog in 2000 met een navorderingsaanslag belast op de grond dat het perceel na 31 december 2002 werd aangewend buiten het kader van het landbouwbedrijf. Het Hof heeft geoordeeld dat de grond tot het agrarisch bedrijf is blijven behoren zodat de inspecteur de verkoopwinst ten onrechte alsnog heeft belast.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de Minister tegen de Hof-uitspraak gegrond. Het Hof is immers voor zijn oordeel dat de landbouwvrijstelling voor het perceel van toepassing is, uitgegaan van de opvatting dat daartoe voldoende is dat het perceel hoofdzakelijk dienstbaar is aan een landbouwbedrijf. Dit oordeel is onjuist omdat voor de toepassing van de landbouwvrijstelling is vereist dat een perceel grond geheel of nagenoeg geheel wordt aangewend in het kader van een landbouwbedrijf.
Het (incidenteel) cassatieberoep van de agrariër verklaart de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 RO ongegrond.
De zaak wordt verwezen voor beoordeling van de vraag of het perceel vanaf 1 januari 2003 geheel of nagenoeg geheel werd aangewend in het kader van het landbouwbedrijf.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2011
Rolnummer
10.02270
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ7594

Naar de bovenkant van de pagina