Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Einduitspraak Hoge Raad 22 oktober 2004 nr 40.269.
In deze uitspraak (na verwijzing door de Hoge Raad) zijn de feiten niet opnieuw vermeld. Een BV had in 1991 - laatstelijk op 21 november - facturen voor bemiddelingsprovisie uitgereikt aan een NV van wie reeds voorzien kon worden dat aan haar surseance van betaling zou worden verleend. Deze surseance is op 31 januari 1992 overgegaan in een faillissement. Ingevolge artikel 33, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting geschiedt een verzoek om teruggaaf bij de aangifte over het tijdvak waarop het recht op teruggaaf is ontstaan.
Van het onderhavige verzoek had de BV daarom melding moeten maken op de aangifte over november 1991 dan wel januari 1992. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk verzoek bij de hiervoor bedoelde aangifte(n) is gedaan. Het verzoek is eerst ingediend bij een op 22 februari 2000 bij de inspecteur ingekomen verzoek, derhalve niet bij de aangifte(n) en mitsdien niet tijdig. Het Hof ziet geen steekhoudende redenen om anders te oordelen dan dat de claim van de BV tot teruggave van de omzetbelasting over de niet betaalde facturen niet-ontvankelijk is.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1991-1992, 2000
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
15 november 2007
Rolnummer
04/02230
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC3159

Naar de bovenkant van de pagina