Samenvatting
De WOZ-waarde van een woning in de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de gemeente) is per waardepeildatum 1 januari 2008 vastgesteld op 400.000 euro. De eigenaar bepleit in hoger beroep een waarde van 358.000 euro. Hij heeft hiertoe een taxatierapport overgelegd waarbij de waarde van de woning aan de hand van vergelijkingsobjecten is gewaardeerd op 349.000 euro. De gemeente verdedigt voor het Hof aan de hand van een taxatierapport een waarde van 394.000 euro.
Het Hof stelt vast dat de onderhavige woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten verschillen toont naar inhoud en oppervlakte. Beide partijen hebben getracht deze verschillen tot uitdrukking te laten komen in hun waardebepaling door de gerealiseerde verkoopprijzen door middel van matrices te differentiëren naar de waarde van de (onder)grond en die van de opstal. De eigenaar heeft de door hem gehanteerde prijzen per m² en per m³ ondersteund met het verkoopcijfer van een bouwkavel in een naastgelegen villapark, alsmede met nieuw- en herbouwkengetallen van vergelijkbare objecten. De gemeente heeft geen inzicht gegeven in de door hem gehanteerde prijzen. Gelet hierop is de door de eigenaar bepleite waarde goed gefundeerd en verdient het taxatierapport van de eigenaar de voorkeur boven het taxatierapport dat door de gemeente is overgelegd. De WOZ-waarde wordt daarom door het Hof verminderd tot 358.000 euro. Tegen dit oordeel heeft de gemeente cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart dit echter met toepassing van artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ongegrond.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 oktober 2010, nr. BK-10/00037, betreffende een ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het jaar 2009 vastgesteld. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2009 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het gebruik van de woning een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Alphen aan den Rijn opgelegd naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking.
Na door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de heffingsambtenaar) bij in één geschrift vervatte uitspraken de vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.
De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 09/3189 WOZ) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de vastgestelde waarde en de aanslag verminderd.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Daarbij verdient opmerking dat - zoals het Hof terecht heeft overwogen - aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van “no cure no pay”.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.
Van de gemeente Alphen aan den Rijn wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.