Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Vanwege vermoede deelname aan carrouselfraude zijn aan een BV twee naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, waarvan één zonder voorafgaande aankondiging onmiddellijk invorderbaar is.
De andere naheffingsaanslag is opgelegd na afronding van het boekenonderzoek, waarbij de BV voorafgaand aan de aanslagoplegging enige tijd heeft gekregen om te reageren. Voor deze laatste aanslag heeft zij zekerheid moeten stellen.
In cassatie is uitsluitend nog in geschil de toepasbaarheid van het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging (hierna kortweg ook: verdedigingsbeginsel).
Aan de orde is de vraag of de werking van dit beginsel zich uitstrekt tot de omzetbelasting en dat is volgens A-G Van Hilten het geval.
Dan komt vervolgens de vraag aan de orde of fraudeurs met succes een beroep kunnen doen op dit beginsel, en zo ja, of dit beginsel in casu met voeten is getreden en (zo ja) wat de gevolgen daarvan zijn.
De A-G acht het oordeel van Hof Den Haag dat justitiabelen in geval van fraude of misbruik geen beroep kunnen doen op het Unierecht, ten enenmale onjuist, óók als aangenomen moet worden dat de BV betrokken was bij, dan wel had moeten weten dat zij deelnam aan carrouselfraude.
Maar volgens de A-G is in de onderhavige zaak bij het opleggen van beide naheffingsaanslagen het verdedigingsbeginsel niet geschonden.
De versnelde invordering van de ene naheffingsaanslag brengt volgens van Hilten namelijk niet mee dat de (gevolgen van de) aanslag niet meer ongedaan kan (kunnen) worden gemaakt wanneer na bezwaar blijkt dat de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijk ten onrechte is opgelegd. Ook is niet gesteld of gebleken dat de BV door de versnelde invordering onherstelbare schade heeft geleden.
Voor wat betreft de andere naheffingsaanslag heeft de BV twee weken de tijd om daarop te reageren en dat is voldoende, vindt de A-G.
Mocht de Hoge Raad niettemin wel vinden dat het verdedigngsbeginsel is geschonden, dan heeft dat echter niet tot gevolg dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd, aldus van Hilten.
Conclusie: het cassatieberoep van de BV is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2001-2004
Instantie
A-G
Datum instantie
30 maart 2015
Rolnummer
14/04046
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:362

Naar de bovenkant van de pagina