Kruislings schenken; beroep op eigenwoningvrijstelling terecht niet gehonoreerd (1)
Rechtbank Den Haag, 27 juni 2023
Samenvatting
Op 12 juli 2017 hebben X (belanghebbende) en zijn zus van hun moeder allebei een schenking ontvangen van € 100.000 (schenking 1).
Op 13 juli 2017 hebben X en de zus allebei een schenking ontvangen van Y van € 100.000 (schenking 2). Hun moeder heeft in dat jaar schenkingen van € 50.000 gedaan aan de vier kinderen van Y.
Tussen Y en de vader van X bestond, tot het overlijden van de vader in 2016, een zakelijke relatie.
Ten aanzien van schenking 1 heeft de Inspecteur het beroep van X op de eigenwoningvrijstelling geaccepteerd en een aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van nihil (aanslag 1). Ten aanzien van schenking 2 is de eigenwoningvrijstelling niet toegepast. In geschil is of dat terecht is.
Volgens Rechtbank Den Haag is dat het geval.
De Inspecteur neemt terecht het standpunt in dat X de schenking van Y heeft gekregen krachtens een derdenbeding. De schenkingen door de moeder aan de kinderen van Y en die door Y aan haar kinderen, zijn tussen de schenkers afgestemd en enkel gedaan in de zekerheid dat al deze kruislingse schenkingen zouden worden geëffectueerd. X kan hieraan een bepaalde aanspraak ontlenen.
In werkelijkheid is geen sprake van een gift van Y aan X, maar van een (indirecte) gift van de moeder aan X. Nu de eigenwoningvrijstelling reeds is toegepast bij schenking 1, heeft de Inspecteur de eigenwoningvrijstelling terecht niet toegepast ten aanzien van schenking 2. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt ruimte voor het andersluidende standpunt van X. Gelet hierop kan in het midden blijven of sprake is van fraus legis.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen
eiser, wonende te woonplaats, eiser (gemachtigde: P.A. van Ginkel),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een aanslag schenkbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2021 de aanslag schenkbelasting gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1], drs. [naam 2], mr. [naam 3].
Ter zitting is gelijktijdig behandeld het beroep van [naam 4] inzake de aan haar opgelegde aanslag schenkbelasting (zaaknummer SGR 21/2936).
Overwegingen
Feiten
1. Op 12 juli 2017 hebben eiser en zijn zus ([naam 4], de zus) van hun moeder ([naam 5], de moeder) allebei een schenking ontvangen van € 100.000 (schenking 1).
2. Op 13 juli 2017 hebben eiser en de zus allebei een schenking ontvangen van [naam 6] (ZK) van € 100.000 (schenking 2).
3. De moeder heeft op respectievelijk 24 mei 2017, 2 juli 2017, 4 augustus 2017 en 27 augustus 2017, aan ieder van de vier kinderen van ZK (de kinderen ZK) schenkingen gedaan ten bedrage van steeds € 50.000, neerkomend op een totaalbedrag van € 200.000 (schenking 3).
4. Tussen de vader ([naam 7], de vader) van eiser en ZK bestond, tot het overlijden van de vader in 2016, een zakelijke relatie. Zij hadden ieder 32,97% van de aandelen in [bedrijfsnaam] B.V. en ze hadden tot 21 maart 2021 een samenwerkingsverband onder de naam van de vader en de naam van ZK.
5 Op 16 maart 2018 hebben eiser en de zus ten aanzien van de schenkingen 1 en 2 aangiftes schenkbelasting gedaan. Hierbij is in alle aangiftes een beroep gedaan op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor de eigen woning als bedoeld in artikel 33, aanhef en onder 5, sub c, en artikel 33, aanhef en onder 7, van de Successiewet 1956 (Sw).
Ook ten aanzien van schenking 3 zijn aangiftes ingediend, waarbij een beroep is gedaan op deze vrijstelling.
6. Bij brief van 26 maart 2020 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn af te wijken van de aangiften. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
7. Verweerder heeft op 27 mei 2020 terzake van schenkingen 1 en 2 aan eiser twee aanslagen schenkbelasting opgelegd. Ten aanzien van schenking 1 heeft verweerder het beroep van eiser op de eigenwoningvrijstelling geaccepteerd en een aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van nihil (aanslag 1). Ten aanzien van schenking 2 heeft verweerder een aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van € 94.680 (aanslag 2), daarbij is de eigenwoningvrijstelling niet toegepast en is rekening gehouden met de jaarlijkse vrijstelling (in 2017 een vrijstelling van € 5.320).
Geschil
8. In geschil is of verweerder bij het opleggen van aanslag 2 terecht het beroep van eiser op toepassing van de in artikel 33, aanhef en onder 7, van de Sw opgenomen eigenwoningvrijstelling niet heeft gehonoreerd. Niet in geschil is dat schenking 2 door eiser is gebruikt voor het aflossen van een schuld in verband met de eigenwoning. Evenmin is in geschil dat aanslag 2 tot het juiste bedrag is opgelegd, indien de vrijstelling niet van toepassing is.
9. Eiser stelt dat de vrijstelling van artikel 33, aanhef en onder 7, van de Sw moet worden toegepast. Volgens eiser is namelijk geen sprake van een derdenbeding. De verrichtte schenkingen worden niet uitgesloten in de Sw en uit de geest van de Sw blijkt niet dat kruislings schenken de toepassing van een vrijstelling in de weg staat.
10. Verweerder stelt primair dat eiser geschonken heeft gekregen via een derdenbeding, zodat schenking 2 aangemerkt moet worden als een schenking afkomstig van de moeder. Omdat eiser in het jaar 2017 van de moeder reeds schenking 1 heeft ontvangen, kan hij gelet op artikel 33, aanhef en onder 5, van de Sw schenking 2 niet onbelast ontvangen. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van fraus legis. Meer subsidiair stelt verweerder dat toepassing van de vrijstelling in dit geval in strijd is met de letter en geest van de Sw.
Beoordeling van het geschil
11. Uit artikel 33, aanhef en onder 7, van de Sw volgt dat is vrijgesteld van schenkbelasting hetgeen tot een bedrag van € 100.000 wordt verkregen voor iemand tussen de 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar, indien het een schenking ten behoeve van een eigen woning betreft en op deze vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.
12. In de Nota naar aanleiding van het verslag staat over kruislings schenken - voor zover van belang - het volgende vermeld:
13. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een brief van 11 maart 2019 (nr. 2019-0000036740), als volgt op Kamervragen naar aanleiding van een advertentie over de toepassing van de schenkvrijstelling eigen woning - voor zover van belang - geantwoord:
14. De rechtbank leidt uit het dossier en hetgeen ter zitting is verhandeld, bezien in onderling verband, af dat de schenkingen door de moeder aan de kinderen ZK en die door ZK aan eiser en de zus tussen de schenkers zijn afgestemd en enkel zijn gedaan in de zekerheid dat al deze kruiselingse schenkingen zouden worden geëffectueerd. Onder die omstandigheden neemt verweerder terecht het standpunt in dat eiser de schenking van ZK heeft gekregen krachtens een derdenbeding. Alsdan is immers tussen de moeder en ZK een overeenkomst tot stand gekomen - al dan niet schriftelijk -, namelijk één die erop neerkomt dat de bewuste schenkingen aan de kinderen van de andere schenker zouden worden gedaan onder de voorwaarde dat die ook, tot hetzelfde (totaal) bedrag, aan de eigen kinderen zouden schenken. Eiser kan hieraan een bepaalde aanspraak ontlenen. Namelijk, de aanspraak op de kruiselingse schenking ter compensatie van de schenking van de moeder aan de kinderen ZK. In werkelijkheid is geen sprake van een gift van ZK aan eiser, maar van een (indirecte) gift van de moeder aan eiser. Nu de eigenwoningvrijstelling reeds is toegepast bij schenking 1, heeft verweerder de eigenwoningvrijstelling terecht niet toegepast ten aanzien van schenking 2. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt ruimte voor het andersluidende standpunt van eiser. Gelet hierop kan in het midden blijven of sprake is van fraus legis.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. van der Wel, voorzitter, en mr. D.M. Drok en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.