Direct naar content gaan

Samenvatting

De kernactiviteit van de fiscale eenheid X (belanghebbende) is het tegen vergoeding aanbieden van kinderopvang. Van de fiscale eenheid maakt onder andere A (bv) deel uit. A heeft een ICT-platform rondom kinderopvang opgezet en ingericht. Bij de ontwikkeling van het platform heeft A samengewerkt met andere partners. Het platform koppelt en synchroniseert de ten behoeve van de kinderopvang op de markt aanwezige applicaties met elkaar.

Bij het indienen van haar aangiften btw over 2013 heeft X bij de becijfering van de aftrekbare voorbelasting van de algemene kosten onderscheid gemaakt tussen de kosten van het platform en de resterende algemene kosten. De aftrekbare voorbelasting met betrekking tot de kosten van het platform heeft zij berekend aan de hand van het aantal aansluitingen op het platform (werkelijk gebruik).

De Inspecteur is van mening dat de pro-ratamethode als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel c, Uitv.besch. OB 1968 op de voorbelasting van alle algemene kosten moet worden toegepast.

In geschil zijn de in verband hiermee opgelegde naheffingsaanslagen.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de omzetbelasting voor het platform niet afzonderlijk in aanmerking mag worden genomen, omdat het geen investeringsgoed is. X heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt in hoeverre het gebruik van de algemene kosten als geheel in werkelijkheid afwijkt van het op basis van de pro-ratamethode aangenomen gebruik. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. X heeft cassatieberoep ingesteld.

A-G Ettema concludeert dat het volgens de Nederlandse regeling niet mogelijk is de aftrek voor een deel van de goederen en diensten te bepalen aan de hand van de methode van het werkelijke gebruik van de goederen en diensten en voor het overige deel aan de hand van de omzetverhouding. Deze regeling is in overeenstemming met artikel 173, lid 2, onderdeel c, Btw-richtlijn.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van X ongegrond te verklaren.

Deelactiviteiten een eigen pro rata voor btw-aftrek?

In deze zaak gaat het om de vraag of de Nederlandse wet- en regelgeving ruimte biedt voor het toepassen van een zogenoemde ‘deel-pro-rata’, oftewel of een ondernemer voor het bepalen van de aftrek van btw op ‘algemene kosten’ die zijn toe te rekenen aan een specifieke bedrijfsactiviteit een andere methode mag toepassen dan voor zijn overige algemene kosten. A-G Ettema vindt dat dit niet het geval is.

Het ei of de kip?

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
29 juli 2020
Rolnummer
19/04081
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:708
NLF-nummer
NLF 2020/1939
Aflevering
10 september 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3670
bwbr0002629&artikel=15&lid=6,bwbr0002634&artikel=11,bwbr0002634&artikel=11,celex32006l0112&artikel=173,celex32006l0112&artikel=173

Naar de bovenkant van de pagina