Direct naar content gaan

Samenvatting

De ondernemingsactiviteiten van X (bv; belanghebbende) bestaan uit het exploiteren van in Nederland gelegen onroerende zaken. X maakt in 1998 deel uit van een fiscale eenheid met nog drie andere vennootschappen. Een van deze verbonden lichamen heeft op 1 maart 1998 haar feitelijke leiding verplaatst naar Aruba. X heeft een schuld aan dit lichaam die medio 1998 is ontstaan door het schuldig blijven van de koopsom voor onroerende zaken en tevens verband houdt met de intra-groep financiering van andere investeringen door X. De aandelen in X zijn op 25 juli 2002 overgedragen aan een op Aruba gevestigd Stichting Administratiekantoor. Hierdoor is met betrekking tot X de fiscale eenheid verbroken per 1 januari 2002.

Het Hof oordeelt dat in het onderhavige geval sprake is van een geldlening die verband houdt met een aanwending van vermogen door X BV als bedoeld in artikel 10a, lid 2, onderdeel c, van de Wet VpB 1969 zodat in beginsel geen renteaftrek mogelijk is. X BV maakt hierbij bovendien niet aannemelijk dat aan de geldlening zakelijke overwegingen ten grondslag liggen zodat niet is voldaan aan de tegenbewijsregeling van het derde lid van het wetsartikel. Voorts oordeelt het Hof dat renteaftrek in dit geval in strijd is met doel en strekking van de wet. De wetsgeschiedenis biedt geen grond ervoor dat de wetgever zou hebben aanvaard dat in een geval als het onderhavige, waarbij vermogensbestanddelen binnen een fiscale eenheid worden overgedragen, en in samenhang daarmee een schuldverhouding jegens een laagbelaste groepslichaam wordt gecreƫerd, de belastinggrondslag naar willekeur en desgewenst herhaaldelijk kan worden geƫrodeerd. Het Hof heeft verder geoordeeld dat de wetgever met de introductie van artikel 10a Wet VpB 1969 een limitatieve regeling voor onaanvaardbare grondslagerosie heeft willen treffen. Toepassing van fraus legis blijft derhalve mogelijk. Tenslotte oordeelt het Hof dat beperking van de renteaftrek op de voet van het leerstuk van fraus legis niet in strijd is met artikel 56 van het EG-verdrag.

Tegen dit oordeel heeft X BV cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof en verklaart het cassatieberoep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2002 - 2003
Instantie
HR
Datum instantie
1 juni 2012
Rolnummer
11.00009
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW7073
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina