Toerekening APV-vermogen; toepassing eigenwoningregeling; huuropbrengsten
undefined, 4 maart 2021
Samenvatting
Mevrouw X (hierna: erflaatster) is overleden in 2018. Zij heeft in 2013 haar woning verkocht aan een door haar opgerichte stichting. De koopprijs is schuldig gebleven. Het statutaire doel van de stichting is het behartigen van alle vermogensrechtelijke belangen van erflaatster. De stichting heeft de woning tegen een huurprijs van € 1.000 per maand aan erflaatster verhuurd. Vanaf juni 2014 is de woning gedeeltelijk ook aan derden verhuurd. De woning heeft tot 2 mei 2016 als hoofdverblijf aan erflaatster ter beschikking gestaan.
In deze procedure zijn aan erflaatster opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 in geschil.
Rechtbank Den Haag verwerpt de stelling van de erven dat met de stichting niet meer dan bijkomstig een particulier belang is beoogd, zodat de woning na verkoop aan de stichting geen afgezonderd particulier vermogen (APV) in de zin van artikel 2.14a Wet IB 2001 vormt. Er is sprake van een APV en het bezit van de woning is in 2014, 2015 en 2016 terecht aan erflaatster toegerekend. In deze jaren is de eigenwoningregeling van toepassing. Gelet op het bepaalde in artikel 3.113 Wet IB 2001 heeft de Inspecteur bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van erflaatster terecht 70% van de huuropbrengsten betaald door derden in aanmerking genomen.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaken tussen
de erven erflaatster, eisers (gemachtigde: mr. F. Jagersma),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eisers voor de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd. Bij de (navorderings)aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 januari 2020 de (navorderings)aanlagen gehandhaafd.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021.
Namens eisers is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en [C] .
Overwegingen
Feiten
1. [erflaatster] (de erflaatster) woonde tot 20 februari 2012 in een woning aan de [weg] [huisnummer 1] te [plaats] (de woning). Vanaf 20 februari 2012 verbleef zij in diverse instellingen.
2. De erflaatster heeft op 18 juli 2013 Stichting [stichting] opgericht. Daartoe heeft zij volmacht gegeven aan haar broer [A] ( [A] .). [A] . is voorzitter en secretaris van de stichting. In de statuten van de stichting is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
3. Op 24 juli 2013 heeft de erflaatster de woning voor € 155.000 verkocht aan de stichting. De koopprijs is schuldig gebleven. In de hypotheekakte is tussen de erflaatster en de stichting een rente van 4% en een annuïtaire aflossing van € 458,33 per maand overeengekomen.
4. De stichting heeft de woning tegen een huurprijs van € 1.000 per maand aan de erflaatster verhuurd. Vanaf juni 2014 is de woning gedeeltelijk ook aan derden verhuurd. Door de stichting zijn voor de jaren 2014, 2015 en 2016 geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend.
5. De woning heeft tot 2 mei 2016 als hoofdverblijf aan de erflaatster ter beschikking gestaan. Op 2 mei 2016 is de erflaatster verhuisd naar het adres [laan] [huisnummer 2] .
6. Op 1 april 2015 heeft de erflaatster aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.395. In de aangifte is, met inachtneming de wettelijke drempel, een bedrag van € 9.150 aan aftrek specifieke zorgkosten opgenomen. Met dagtekening 9 april 2016 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd conform de aangifte.
7. Op 20 maart 2016 heeft de erflaatster aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.049. In de aangifte is, met inachtneming de wettelijke drempel, een bedrag van € 8.612 aan aftrek specifieke zorgkosten opgenomen. Met dagtekening 23 december 2016 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd conform de aangifte.
8. Voor het jaar 2016 heeft de erflaatster aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.363. In de aangifte is, met inachtneming de wettelijke drempel, een bedrag van € 5.495 aan aftrek specifieke zorgkosten opgenomen.
9. De erflaatster is op 14 februari 2018 overleden. [A] . is benoemd tot executeur-testamentair.
10. Met dagtekening 30 oktober 2018 heeft verweerder ter attentie van H. aan de stichting een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
Jaar |
Inkomsten |
Kosten |
Opbrengsten |
70% |
2014 |
€ 11.050 |
€ 1.610 |
€ 9.440 |
€ 6.608 |
2015 |
€ 17.400 |
€ 2.750 |
€ 14.650 |
€ 10.255 |
2016 |
€ 15.650 |
€ 2.814 |
€ 12.836 |
€ 8.985 |
2017 |
(…) |
(…) |
(…) |
(…) |
2013 |
(…) |
2014 |
€ 9.538 |
2015 |
€ 9.002 |
2016 |
€ 5.768 |
2017 |
(…) |
11. De navorderingsaanslag 2014 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.153. Daarbij is een bedrag van € 6.608 aan opbrengsten uit tijdelijke verhuur eigen woning in aanmerking genomen. Aftrek van specifieke zorgkosten is niet geaccepteerd. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 968.
12. De navorderingsaanslag 2015 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.916. Daarbij is een bedrag van € 10.255 aan opbrengsten uit tijdelijke verhuur eigen woning in aanmerking genomen. Aftrek van specifieke zorgkosten is niet geaccepteerd. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 866.
13. De aanslag 2016 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.843. Daarbij is een bedrag van € 8.985 aan opbrengsten uit tijdelijke verhuur eigen woning in aanmerking genomen. Aftrek van specifieke zorgkosten is niet geaccepteerd. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 448.
Geschil
14. In geschil is of de (navorderings)aanslagen naar juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de woning in 2014, 2015 en 2016 voor de erflaatster een afgezonderd particulier vermogen (APV) vormt als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet IB 2001. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of de woning als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 aan de erflaatster moet worden toegerekend. Daarnaast is in geschil of de aangegeven specifieke zorgkosten door verweerder terecht niet in aftrek zijn geaccepteerd. Niet langer in geschil is dat voor de jaren 2014 en 2015 aan de navorderingsvereisten wordt voldaan.
15. Eisers stellen zich op het standpunt dat de (navorderings)aanslagen naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Van APV is volgens eisers geen sprake zodat de woning in 2014, 2015 en 2016 ten onrechte aan de erflaatster toegerekend. In het geval de toerekening terecht heeft plaatsgevonden, stellen eisers dat de woning ten onrechte als eigen woning is aangemerkt. Daarnaast zijn de aangegeven specifieke zorgkosten ten onrechte niet geaccepteerd, aldus eisers.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de (navorderings)aanslagen naar juiste bedragen zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
17. Artikel 2.14a van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang:
Per 1 januari 2017 is de tekst van het zevende lid gewijzigd waarbij de nieuwe tekst met terugwerkende kracht vanaf 20 september 2016 in werking is getreden. De nieuwe tekst luidt:
18. Eisers stellen dat met de stichting niet meer dan bijkomstig een particulier belang is beoogd, zodat de woning na verkoop aan de stichting geen APV vormt. De rechtbank volgt deze stelling niet. In de statuten van de stichting is expliciet opgenomen dat het doel van de stichting in eerste instantie bestaat uit het behartigen van alle vermogensrechtelijke belangen van de erflaatster en in tweede instantie (ná het overlijden van erflaatster) het behartigen van de vermogensbelangen van haar alsdan nog in leven zijnde broers van zusters. Dit is een particulier belang. Dat het feitelijke doel van de stichting afwijkt van het statutaire doel is door eisers niet aannemelijk gemaakt. De stelling van eisers dat een zakelijk belang wordt gediend, laat onverlet dat een particulier belang wordt beoogd en geen algemeen of sociaal belang.
19. Evenmin maken eisers aannemelijk dat de in het zevende lid opgenomen uitzondering zich ter zake van de woning voordoet. Voor de stelling dat de stichting een onderneming drijft en is onderworpen aan vennootschapsbelasting is geen onderbouwing gegeven. De rechtbank weegt daarbij mee dat namens de stichting nimmer aangiften vennootschapsbelasting zijn gedaan en dat in de statuten is opgenomen dat het maken van winst uitdrukkelijk niet het doel van de stichting is. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een APV en is het bezit van de woning in 2014, 2015 en 2016 terecht aan de erflaatster toegerekend.
20. Artikel 3.111 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
- Eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, (…), indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaat;
- (…)
21. Eisers hebben gesteld dat de eigenwoningregeling niet van toepassing is omdat de woning eigendom van de stichting is geworden, kosten en lasten van de woning niet op erflaatster drukten en de waardeverandering van de woning haar niet grotendeels aanging. Naar het oordeel van de rechtbank miskennen eisers met deze stelling de implicaties die toerekening van het bezit van de woning voor de belastingpositie van de erflaatster heeft. Door de toerekening van het bezit van de woning aan erflaatster ingevolge artikel 2.14a van de Wet IB 2001 genoot erflaatster de voordelen van de woning, hebben kosten en lasten van de woning op haar gedrukt en ging de waardeverandering haar aan. Nu niet in geschil is dat de woning de erflaatster tot haar verhuizing in 2016 als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan, is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.111, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 en is de eigenwoningregeling in 2014, 2015 en 2016 van toepassing. Gelet op het bepaalde in artikel 3.113 van de Wet IB 2001 heeft verweerder bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van de erflaatster terecht 70% van de huuropbrengsten betaald door derden in aanmerking genomen.
22. Eisers hebben aangevoerd dat de erflaatster in 2014, 2015 en 2016 dubbele lasten heeft moeten dragen aangezien zij huur verschuldigd was voor de woning én tegelijkertijd wegens haar langdurige behandeling in instellingen kosten heeft moeten maken. Volgens eisers kunnen de eigen bijdragen die de erflaatster aan het CAK heeft betaald alsmede door haar betaalde premies en eigenrisico om die reden worden aangemerkt als specifieke zorgkosten. De rechtbank volgt deze stelling niet. Op grond van artikel 6.18, eerste lid, van de Wet IB 2001 kunnen dergelijke uitgaven niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten worden aangemerkt. De omstandigheid dat de erflaatster ook nog huur was verschuldigd maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016 niet naar te hoge bedragen opgelegd.
23. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021.