Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft van 1 januari 1980 tot en met 13 april 1997 in Duitsland gewoond en gewerkt. Hij ontvangt in 2018 uitkeringen van de Deutsche Rentenversicherung. Bij de aanslag IB/PVV 2018 zijn deze RV-uitkeringen volledig in aanmerking genomen bij het belastbaar inkomen uit werk en woning.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden brengt toepassing van artikel 3.82, onderdeel b, Wet IB 2001 mee dat een splitsing moet plaatsvinden: de RV-uitkeringen zijn belast in box 1 voor zover zij voortkomen uit het gedeelte van de aanspraak dat voortvloeit uit in Duitsland aftrekbare premies (in casu 45%), en voor het overige deel is de aanspraak een box 3-bezitting.

De staatssecretaris betoogt in cassatie dat artikel 3.82, onderdeel b, Wet IB 2001 niet van toepassing is.

Volgens A-G Pauwels kan middel I (de RV-uitkeringen vallen onder artikel 3.81 Wet IB 2001) niet tot cassatie leiden.

Middel II klaagt volgens de A-G tevergeefs dat het Hof heeft nagelaten om te toetsen of de RV-uitkeringen zijn aan te merken als uitkeringen op grond van ‘een pensioenregeling van een andere mogendheid’. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk de partijstandpunten zo begrepen dat deze toepassingsvoorwaarde van artikel 3.82, onderdeel b, Wet IB 2001 geen voorwerp van geschil was. Evenmin is sprake van een kwestie die de rechter ambtshalve moet beoordelen.

Volgens de A-G is het cassatieberoep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
6 oktober 2023
Rolnummer
22/04928
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:891
Auteur(s)
mr. C.A.H. Luijken
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2023/2508
Aflevering
9 november 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6064
bwbr0011353&artikel=3.81,bwbr0011353&artikel=3.82,bwbr0011353&artikel=3.81,bwbr0011353&artikel=3.82

Naar de bovenkant van de pagina