Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in 2009 van zijn echtgenote gescheiden en is in de echtelijke woning blijven wonen. De (inmiddels voormalige) echtelijke woning was gemeenschappelijk eigendom van X en zijn ex-echtgenote. X heeft in 2010 en 2011 alle woonlasten, zijnde de hypotheekrente en premies levensverzekering, voor zijn rekening genomen.

In geschil of X de ter zake van zijn ex-echtgenote betaalde hypotheekrente en premies levensverzekering in aanmerking kan nemen als een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001.

Hof Den Bosch heeft overwogen dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat X de feiten en de omstandigheden aannemelijk dient te maken waaruit volgt dat door hem gedane betalingen ter zake van de hypotheekrente en premies levensverzekering aangemerkt kunnen worden als periodieke uitkeringen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting en dat deze uitkeringen in rechte vorderbaar zijn. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het feit dat bij de vaststelling van de partneralimentatie door de burgerlijke rechter, als onderdeel van de draagkrachtberekening van X, rekening is gehouden met de verschuldigde hypotheekrente en premies levensverzekering niet zonder meer betekent dat sprake is van een verplichting als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. Ook hetgeen X ter zitting heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot het oordeel dat sprake zou zijn van een overeenkomst tussen hem en zijn ex-echtgenote op grond waarvan hij verplicht is het deel van zijn ex-echtgenote te voldoen.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Niessen is dit ongegrond.

De A-G meent dat de opname van de volledige woonlasten, in casu de hypotheekrente en premies levensverzekering, in de draagkrachtberekening voor de alimentatie niet meebrengt dat sprake is van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting.

In deze casus blijft de man, na echtscheiding, achter in de echtelijke woning. De woning is eigendom van de man en zijn ex-partner. De man blijft alle hypotheekrente (en de premie levensverzekering) betalen. Het geschil gaat (vooral) over de vraag of de man aannemelijk kan maken of 50% van het door hem betaalde bedrag is aan te merken als een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. Het Hof vindt dat de man dit niet aannemelijk heeft gemaakt. A-G Niessen is het hiermee eens. De feiten lijken echter niet erg duidelijk en volledig. Dit valt in eerste instantie aan de advocaat van de man toe te rekenen. Op de conclusie van het Hof valt ook wel enige nuancering aan te brengen.

Wie is (economisch) eigenaar?

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
26 april 2018
Rolnummer
17/02368
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:466
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
EUR / Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2018/1185
Aflevering
7 juni 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1543
bwbr0011353&artikel=6.3&lid=1,bwbr0011353&artikel=6.3&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina