Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) kon over het tijdvak maart 2020 uitsluitend met gebruik van eHerkenning aangifte voor de loonheffingen doen. Voor het gebruik van eHerkenning worden kosten in rekening gebracht.

Voor Rechtbank Gelderland was in geschil of een wettelijke grondslag bestaat om X te kunnen verplichten om tegen betaling eHerkenning aan te schaffen voor het doen van aangifte voor de loonheffingen. Dat is volgens de Rechtbank niet het geval. De Rechtbank heeft de aan X opgelegde naheffingsaanslag in de loonheffingen over het tijdvak maart 2020 vernietigd, omdat X wel aan haar aangifteplicht wilde voldoen, maar daartoe zonder eHerkenning niet in staat was.

A-G Niessen heeft een vordering tot cassatie in het belang der wet ingesteld (22/01627, ECLI:NL:PHR:2022:553). Het middel betoogt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen wettelijke basis bestaat voor het verplichten van belastingplichtigen tot het aanschaffen van eHerkenning voor het doen van aangifte.

Volgens de Hoge Raad is het middel terecht voorgedragen.

De regeling die het gebruik van eHerkenning bij het doen van aangiften als de onderhavige in feite verplicht stelt, is een op artikel 3a, lid 2, AWR gegronde regeling waarin is bepaald op welke wijze het elektronische berichtenverkeer met de Belastingdienst plaatsvindt. Het middel voert daarom terecht aan dat voor de verplichting om voor het doen van aangiften loonheffingen gebruik te maken van eHerkenning een wettelijke basis bestaat. De Rechtbank heeft dit miskend.

Volgens de Hoge Raad is het voorts toelaatbaar dat de aangifteplichtige kosten moet maken om aan deze verplichting te voldoen. De kosten voor de aanschaf van eHerkenning voor organisaties die een loonadministratie moeten voeren zijn niet van een zodanige omvang dat zij onevenredig zijn in verhouding tot de gerechtvaardigde doelen die de staatssecretaris met de wijziging van de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst in maart 2020 heeft nagestreefd.

Het middel is terecht voorgedragen maar kan niet tot cassatie leiden. De uitspraak van de Rechtbank strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Uit onderdeel 2.7 van de vordering van de A-G volgt dat ook de Belastingdienst die beslissing juist acht omdat X over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffingen verschuldigd is. Er bestaat daarom geen aanleiding tot vernietiging van de bestreden uitspraak, ook niet in het belang der wet, al berust zij niet op juiste gronden.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
maart 2020
Instantie
HR
Datum instantie
2 december 2022
Rolnummer
22/01627
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1787
Auteur(s)
mr. T.H.A. Noë
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2022/2505
Aflevering
22 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5402
bwbr0001840&artikel=104,bwbr0002320&artikel=3a,bwbr0002320&artikel=3a&lid=2,bwbr0001840&artikel=104,bwbr0002320&artikel=3a

Naar de bovenkant van de pagina