Niet voldaan aan cumulatieve voorwaarden tegemoetkoming LKV oudere werknemer
undefined, 6 juli 2022
Samenvatting
In deze procedure is in geschil of aan X (bv; belanghebbende) terecht geen tegemoetkoming loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer over 2018 is toegekend. Meer in het bijzonder is in geschil of X voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht van artikel 6.2 Wtl (Wet tegemoetkomingen loondomein).
Hof Den Haag bevestigt het oordeel van Rechtbank Den Haag dat hieraan niet is voldaan.
Door niet voor 1 mei 2018 het bedrag aan premiekorting aan te geven, middels hetzij de laatste tijdvakaangifte, dan wel een correctiebericht, heeft X niet de premiekorting toegepast en daarmee dus ook niet voldaan aan alle voorwaarden van artikel 6.2 Wtl. Het Hof voegt hieraan toe dat de in het overgangsrecht van artikel 6.2 Wtl genoemde voorwaarden onder a tot en met c cumulatieve voorwaarden zijn, die constitutief zijn voor toepassing van de tegemoetkoming LKV oudere werknemer. Aangezien X niet (tijdig) heeft voldaan aan voorwaarde b en daarmee dus niet aan alle voorwaarden van artikel 6.2 Wtl, bestaat geen recht op de tegemoetkoming LKV.
Het Hof oordeelt verder dat de Inspecteur niet verplicht was op grond van artikel 4:5 Awb aan X een herstelmogelijkheid te bieden.
BRON
Uitspraak van 6 juli 2022 in het geding tussen:
X bv te Z, belanghebbende, (gemachtigde: D. Loen)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juli 2021, nummer SGR20/5320.
Procesverloop
1.1. Ten name van belanghebbende is door de Inspecteur met dagtekening 23 juli 2019 een beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein over het jaar 2018 gegeven (de beschikking). Daarbij heeft de Inspecteur de tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer (de tegemoetkoming LKV) afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 18 maart 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Weliswaar heeft belanghebbende bij brief van 21 maart 2022, ontvangen door het Hof op 23 maart 2022, een uitspraak van Hof Amsterdam ingebracht, maar het Hof niet verzocht om een mondelinge behandeling. Een afschrift van deze brief is op 29 maart 2022 aan de Inspecteur gezonden. De Inspecteur heeft evenmin verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten
2.1. Belanghebbende verricht beheerwerkzaamheden voor [A B.V.] Belanghebbende beschikt voor twee werknemers (de werknemers) over een zogenoemde doelgroepverklaring van het UWV ten behoeve van de premiekorting oudere werknemer, uitgaande van een indiensttreding van 1 september 2015 respectievelijk 15 februari 2016.
2.2. Belanghebbende heeft op 5 januari 2018 haar loonaangifte over het tijdvak december 2017 ingediend en heeft daarin op nominatief niveau bij twee oudere werknemers (de werknemers) een “N” (Nee, Hof ) als indicatie premiekorting opgenomen. Belanghebbende heeft op 13 februari 2018 haar loonaangifte over het tijdvak januari 2018 ingediend en daarin niet verzocht om de tegemoetkoming LKV.
2.3. Op 17 april 2018 heeft belanghebbende over de tijdvakken januari 2017 tot en met april 2018 correctieberichten voor de loonaangiften ingediend. Hierbij is voor alle tijdvakken 2017 voor de werknemers de indicatie premiekorting oudere werknemer “N” vervangen door “J” (Ja, Hof ). Er is geen bedrag aan premiekorting (op collectief niveau) ingevuld. Verder is over de verstreken tijdvakken 2018 alsnog een verzoek om tegemoetkoming LKV gedaan, waarbij de indicatie “N” vervangen is door “J”. Op 14 november 2018 heeft belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 correctieberichten voor de loonaangiften ingediend en daarbij over de tijdvakken januari tot en met december 2017 per tijdvak € 1.167 aan premiekorting (op collectief niveau) aangegeven.
2.4. Op 7 december 2018 is naar aanleiding van de correctieberichten voor de loonaangiften van 14 november 2018 aan belanghebbende een beschikking Teruggaaf Loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 gegeven tot een bedrag van € 12.837.
2.5. Belanghebbende heeft op 7 januari 2019 wederom correctieberichten voor de loonaangiften ingediend over de tijdvakken januari 2017 tot en met december 2018. In deze correctieberichten is € 1.167 aan premiekorting per tijdvak (op collectief niveau) aangegeven.
2.6. Op 7 maart 2019 heeft het UWV aan belanghebbende een “Voorlopige berekening Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)” verstrekt. Daarin is de tegemoetkoming LKV op € 0 berekend.
2.7. Op 23 juli 2019 heeft de Inspecteur bij de beschikking de tegemoetkoming LKV afgewezen omdat belanghebbende niet aan alle daarvoor gestelde voorwaarden voldoet.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende over het jaar 2018 recht heeft op tegemoetkoming LKV voor de werknemers en meer in het bijzonder of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht van artikel 6.2 Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl), zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
4.2. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking en tot toekenning van de tegemoetkoming LKV voor de werknemers.
4.3. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Juridisch kader
5.1. In de Wtl zijn onder meer vanaf 1 januari 2018 de tot die datum bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden omgevormd tot loonkostenvoordelen. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wtl (Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3) volgt dat het doel van de Wtl is om over een eenvoudig en fraudebestendig beleidsinstrument te beschikken om de arbeidsparticipatie van specifieke kwetsbare groepen (waaronder ouderen) te bevorderen.
5.2. Een loonkostenvoordeel oudere werknemer is een tegemoetkoming aan een werkgever voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden. Een werkgever kan in de loonaangifte een verzoek doen om een tegemoetkoming LKV. Het verzoek moet worden gedaan door in de loonaangifte de indicatie voor de tegemoetkoming LKV op “J” te zetten. Het verzoek moet via de loonaangiften worden ingediend. De in aanmerking te nemen gegevens worden beoordeeld op grond van de loonaangiften over een kalenderjaar zoals die uiterlijk op 1 mei volgend op het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming LKV betrekking heeft, worden ingediend. Uiterlijk op die datum ingediende correctieberichten als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) worden daarbij opgevat als een in de loonaangiften gedaan verzoek.
5.3. Een tegemoetkoming LKV wordt op grond van artikel 2.2 Wtl toegekend als:
(i) de werknemer in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van, voor zover voor deze zaak relevant, de Werkloosheidswet;
(ii) de werknemer op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder was;
(iii) de werknemer niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest; en
(iv) de werknemer beschikt over een door het UWV afgegeven doelgroepverklaring, (de voorwaarden).
Bedoelde doelgroepverklaring moet worden aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. De tegemoetkoming LKV wordt op grond van artikel 2.4 Wtl ten hoogste verstrekt over een aaneengesloten periode van drie jaar gerekend vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking tussen de werkgever en werknemer waarbij aan de voorwaarden is voldaan.
5.4. Met de inwerkingtreding van artikel 5.1 Wtl per 1 januari 2018 zijn de premiekortingen van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) komen te vervallen. In artikel 6.2 Wtl is overgangsrecht (het overgangsrecht) neergelegd met betrekking tot de lopende premiekortingen voor oudere werknemers die met ingang van 1 januari 2018 nog recht kunnen hebben op de tegemoetkoming LKV. Dit artikel luidt, voor zover thans van belang:
5.5. Bij de parlementaire behandeling van de Wtl is over het overgangsrecht het volgende opgenomen:
5.6. Op grond van de artikelen 28 en 28a Wet LB 1964 en de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte is een inhoudingsplichtige gehouden bepaalde gegevens in de loonaangifte op te nemen. Het gaat hierbij om zowel collectieve gegevens als nominatieve gegevens. Indien vóór 1 januari 2018 een verzoek werd gedaan voor de toepassing van de premiekorting op grond van de Wfsv, dan moest de inhoudingsplichtige gelet op artikel 6.2 Wtl bij de collectieve gegevens een totaal bedrag aan premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers vermelden en onder de nominatieve gegevens de indicatie premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers aanvinken. Vanaf 1 januari 2018 dient alleen in de nominatieve gegevens de indicatie aanvraag loonkostenvoordeel oudere werknemer te worden aangevinkt.
5.7. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor de werknemers beschikt over de in artikel 6.2 Wtl bedoelde onder het oude regime gegeven doelgroepverklaringen (zie 2.2) die gelding hebben tot 1 september 2018 respectievelijk 15 februari 2019. Verder is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende met de correcties loonaangiften over de tijdvakken januari 2017 tot en met april 2018 van 17 april 2018 (zie 2.3) weliswaar heeft voldaan aan de onder a en c genoemde voorwaarden van artikel 6.2 Wtl, maar niet heeft voldaan aan de onder b genoemde voorwaarde.
5.8.1. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe. Bij bedoelde correctieberichten van 17 april 2018 heeft belanghebbende verzuimd te voldoen aan voorwaarde b, te weten de premiekorting toe te passen in de correctieberichten vóór 1 mei 2018 in de vorm van een door haar zelf te berekenen totaalbedrag aan premiekorting waarop recht bestond. Dit heeft belanghebbende pas bij de correctieberichten van 14 november 2018 (zie 2.3) en 7 januari 2019 (zie 2.5) hersteld. Anders dan belanghebbende meent onder verwijzing naar ECLI:NL:RBGEL:2021:2543, betreffen, naar ook blijkt uit de onder 5.4 aangehaalde wettekst van artikel 6.2 Wtl en de onder 5.5 weergegeven parlementaire geschiedenis, de in het overgangsrecht van artikel 6.2 Wtl genoemde voorwaarden onder a tot en met c cumulatieve voorwaarden die constitutief zijn voor toepassing van de tegemoetkoming LKV oudere werknemer. Nu belanghebbende niet (tijdig) heeft voldaan aan voorwaarde b en daarmee dus niet aan alle voorwaarden van artikel 6.2 Wtl heeft voldaan, bestaat geen recht op de tegemoetkoming LKV.
5.8.2. Doel en strekking van de wettelijke regeling leiden het Hof niet tot een ander oordeel. Uitgangspunt van onder meer het overgangsrecht is immers dat op eenvoudige wijze geautomatiseerd moet kunnen worden beoordeeld of recht bestaat op de tegemoetkoming LKV. Mits vóór 1 mei 2018 heeft belanghebbende bovendien de mogelijkheid onjuist ingediende loonaangiften te herstellen middels het indienen van correctieberichten om te voldoen aan het overgangsrecht. Daaraan heeft belanghebbende niet voldaan door ook bij de indiening van de correctieberichten niet om de premiekorting te verzoeken in het collectief deel.
5.9.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de handelwijze van de Belastingdienst in strijd is met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene regel binnen het Nederlandse rechtssysteem die meebrengt dat omissies die verstrekkende gevolgen hebben zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is moeten kunnen worden hersteld en heeft ter staving van dit standpunt onder meer verwezen naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 30 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4304.
5.9.2. Indien een inhoudingsplichtige na het doen van een aangifte niet aan alle voorwaarden van het wettelijk stelsel heeft voldaan en niet vóór 1 mei 2018 een correctiebericht indient waarin (alsnog) aan alle voorwaarden van het wettelijke stelsel wordt voldaan, komt dit in beginsel voor rekening en risico van de inhoudingsplichtige. Het is de wetgever immers toegestaan om aan de vervulling van de voorwaarden een redelijke termijn te stellen. Het Hof oordeelt in dit geval en mede gelet op doel en strekking van de wettelijke regeling en het overgangsrecht in het bijzonder bovendien dat de Inspecteur niet verplicht was op grond van artikel 4:5 Awb aan belanghebbende een herstelmogelijkheid te bieden. Anders dan in de zaak die diende voor Hof Amsterdam (zie in dit verband eveneens Hoge Raad 27 maart 2020, 18/04202, ECLI:NL:HR:2020:520, BNB 2020/77 en Hof Arnhem Leeuwarden 17 mei 2022, nr. 21/00713, ECLI:NL:GHARL:2022:4052) valt belanghebbende namelijk een verwijt te maken dat zij niet binnen de gestelde termijn aan alle voorwaarden heeft voldaan. Zij heeft immers geen enkele onderbouwing gegeven waarom zij bij indiening van de correctieberichten op 17 april 2018 (wederom) niet alsnog aan alle voorwaarden van het overgangsrecht heeft voldaan.
5.10. Voor zover belanghebbende bedoelt te betogen dat strikte toepassing van de regelgeving onredelijk of onbillijk is, overweegt het Hof dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen. Voor een eventueel beroep op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient belanghebbende zich tot de minister van Financiën te wenden. Toepassing hiervan is niet aan de rechter.
5.11. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 6 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.